Rijke ouderen

De rapen zijn gaar nu Diederik Samsom heeft gewaagd te constateren dat de meeste ouderen in Nederland echt niet arm zijn. Daarin heeft hij wel gelijk, en de observatie dat 78% van ‘s lands vermogen in handen van 50-plussers is zal ook best wel kloppen. Maar is dit nu een teken dat het in Nederland oneerlijk verdeeld is? Ik denk het niet, en de huidige verdeling over generaties is grofweg zoals je die zou verwachten.

Want. Een jongere die net begint te werken heeft meestal een bescheiden financieel vermogen, maar een grote hoeveelheid menselijk kapitaal. Dat wil zeggen, de contante waarde van de resterende tijd op de arbeidsmarkt is groot, maar het banksaldo is laag. Voor een pensionerende oudere is het omgekeerd: menselijk kapitaal bijna op, financieel kapitaal omvangrijk. In de tussenliggende tijd wordt menselijk kapitaal, door te werken, omgezet in financieel kapitaal.

Wie vervolgens gaat kijken waar op enig moment het meeste financiële vermogen zit, komt vanzelf uit bij de ouderen. Dat is niet schokkend en ook niet oneerlijk. Feit is wel dat menselijk kapitaal wendbaarder is dan financieel kapitaal. Het is moeilijk direct te belasten en als de regels weer eens veranderen, kan de eigenaar zich nog aanpassen door bijvoorbeeld meer, minder, langer of korter te werken.

Patatgeneratie

U betaalt belastingen maar ging ook gratis naar de basisschool. Daarnaast draagt u premie af voor de AOW maar u ontvangt ook huurtoeslag. De overheid pompt een grote hoeveelheid geld rond, zowel tussen inwoners onderling als over de tijd. Wordt u daar, alles in acht genomen, eigenlijk beter of slechter van?

Dat hangt af van uw gedrag, natuurlijk. Wie lang studeert en vervolgens tot z’n 65e een uitkering trekt heeft een netto profijt, om maar eens wat te noemen. Maar een andere factor is het moment van geboorte. Wie in de jaren 70 werkte (of werkloos was) had een ander belastingtarief (of een andere uitkering) dan de huidige werknemer. Kunnen we bepalen welke generatie uiteindelijk het meest van de overheid geprofiteerd heeft, en welke het meest betaalde?

Dat kan, en het CPB publiceert vandaag zo’n studie met generatierekeningen over de hele levensloop. Daarbij worden alle betalingen in het verleden en verwachte toekomstige betalingen toegerekend aan verschillende cohorten. Het is voor het eerst dat een dergelijke berekening zo uitgebreid voor Nederland is gedaan. De belangrijkste grafiek is deze, die aangeeft hoeveel elk cohort erop vooruit ging:

De eenheid is procenten van het levensinkomen. Voor de toekomst wordt aangenomen dat de overheid de financiën houdbaar maakt. Dat kan op verschillende manieren, vandaar de verschillende lijntjes. De teneur is echter duidelijk: de generaties geboren tussen 1960 en 1990 hebben het meest geprofiteerd van de welvaartsstaat. Babyboomers spelen quitte, toekomstige generaties krijgen de helft vergeleken met hun ouders. Vooral de uitkomst van de babyboom-generatie verrast, gegeven het beeld dat op sommige plekken van deze generatie bestaat. Een voorbehoud is natuurlijk dat de grafiek alleen de relatie met de overheid beschrijft; het jaar van geboorte bepaalt bijvoorbeeld ook hoeveel het bezit van een koophuis, of van aandelen, over de tijd oplevert.

Hoe kan het dat vrijwel geen enkele generatie een netto betaler is? Dat heeft te maken met gemeenschappelijke bezittingen (denk: gas) en vooral met economische groei. Door dat laatste kan een tekort oneindig doorgeschoven worden.