Russische babybonus

Wij hadden het al eens over prikkels voor het krijgen van babies, en dat die ook echt werken.

Ook uit Rusland komen berichten over een dergelijke prikkel. De gouverneur van Ulyanovsk besloot een paar jaar geleden dat iedereen die een baby krijgt op Ruslanddag (12 juni) in aanmerking komt voor een prijs. Hier staat een verontrustend verslag van de gevolgen. Kort samengevat: worden er normaal gesproken 4 babies per dag geboren, op 12 juni jongstleden waren het er 18, op 11 juni maar 2 en op 13 juni nul. [via]

Iran: rantsoenering met collectieve straffen

Waren we eerder nog zo te spreken over het marktinstinct van de Iraniërs, dit is toch wel het tegenovergestelde. Er is een tekort aan elektriciteit in Teheran. Tijd om de prijs te verhogen, zou je denken, maar men heeft gekozen voor een ander systeem. De stad is verdeeld in elf sectoren die vanaf nu allemaal 10% minder stroom moeten gebruiken. Waar dat niet lukt gaat de elektriciteit er twee keer per dag twee uur af.

Het is knap: twee inefficiënties in één maatregel. Want niet alleen zal de gebruikswaarde van de stroom binnen een sector enorm variëren, maar er speelt ook nog eens een commons probleem waarbij het voor individuele afnemers niet rationeel is om te besparen. [via]

Het marktmechanisme

Het marktmechanisme is een beetje als het menselijk brein: we weten dat het werkt, hebben enige notie hoe het werkt maar kunnen de werking alleen indirect waarnemen. Het volgen van informatie door het brein is (nog) niet mogelijk.

Nog een overeenkomst: markten en breinen verwerken informatie. Het is niet meteen duidelijk waarom het decentrale proces van marktwerking daar zo goed in is, en niet iedereen is/was daar altijd van overtuigd. Het nadeel van die onzichtbare hand is nou eenmaal dat hij zo lastig te volgen is.

Maar er is vooruitgang: volg hoe de economie zich aanpast met deze lijst, 50 things being blamed on rising oil prices.

Spaarstunters en het garantiestelsel

Het FD bericht vanochtend over een nieuw front in de spaaroorlog. Wat vooraf ging: grote Nederlandse banken lieten hun spaarrente steeds verder dalen onder de marktrente, met name als de laatste aan het stijgen was. De elasticiteit onder spaarders was laag totdat de media er aandacht aan begonnen te geven. Op datzelfde moment nam het aanbod van spaargeld toe door de slechte prestaties van de beurs. Deze samenloop van omstandigheden bracht nieuwe banken in de markt die fors hogere rentes bieden, zoals Icesave.

Spaarders kunnen zich in principe geheel laten leiden door de rente omdat het risico wordt afgedekt door het depositogarantiestelsel. Dat laatste is nu onderwerp van discussie omdat de Rabobank vindt dat grote banken op die manier verplicht hun eigen concurrenten moeten beschermen. Kort samengevat: kleine bankjes bieden een hoge rente en als het misgaat kan de grote bank de rekening voldoen.

Zit daar iets in? Om te beginnen komt de kritiek zeker niet uit onverdachte hoek: Rabo heeft een groot belang bij het behouden van zijn spaarklanten en biedt geen toprente. Bovendien is het garantiestelsel an sich een goed idee omdat het bank runs kan voorkomen. Die kunnen zonder duidelijke oorzaak ontstaan als spaarders vermoeden dat de bank in de problemen zit.

Het vreemde is dat degene die wordt vrijgesteld van risico de consument is, en niet de bank. Dat wil zeggen, als een spaarbank door het bieden van te hoge rentes over de kop gaat is de consument beschermd, maar de bankier is zijn investering kwijt. Daarom snijdt volgens mij het argument van Rabo ook geen hout: de bankiers nemen geen risico op kosten van de grote banken, maar zijn zelf gedupeerd als hun rente “onrealistisch hoog” is. Dat zou ertoe moeten leiden dat risicovol gedrag niet in de hand gewerkt wordt.

De alternatieve uitleg voor de verschillen is dat de kleine spaarbanken efficiënter zijn en slimmere dingen met het geld doen. Dat lijkt mij voorlopig een betere verklaring. Bovendien zullen de kleine banken hun aandeel in het garantiestelsel zien groeien als hun marktaandeel toeneemt.

Allemaal dankzij de verzekering

Terwijl een grote stoet auto’s zich vandaag naar het zuiden begeeft lees ik toevallig een oud stuk van Sinn (zie ook hier) over hoe de beschikbaarheid van verzekeringen leidt tot doelmatiger productie. Hij heeft een mooie anecdote over de koopvaardij vanuit Hamburg: lang was het de gewoonte om met ieder schip een escorte mee te sturen ter bescherming tegen piraten. Toen er een markt voor verzekeringen ontstond, waardoor het verlies van één schip niet meer catastrofaal was, hield men daarmee op met als gevolg een grote verlaging van de kosten. Dit droeg volgens Sinn bij aan het succes van de Hamburgse haven.

De analogie met de uittocht van vandaag is treffend. Het risico op piraterij is voor de vakantieganger welliswaar beperkt, maar autopech en kleine ongelukken komen veel voor. Twee generaties geleden had elke reiziger daarom een koffer vol gereedschap en een pak geld bij zich. Veel mensen bleven gewoon thuis. Mijn ouders hadden het al makkelijker: met een goede reserveband, een krik en de internationale reis-en-kredietbrief reden ze de straat uit. Tegenwoordig zijn een credit card en de (standaard) mobiliteitsservice voldoende.

Het punt van Sinn is dat efficiënte verzekering leidt tot meer activiteit maar ook tot moral hazard, té risicovol gedrag. Er is een optimum waar je ook overheen kunt gaan. Anders gezegd: een gedeelte van de stroom vakantiegangers had de auto nog even laten nakijken als ze het risico van pech of ongeluk zelf hadden moeten dragen. Wie vanmiddag in de file staat kan dus de verzekeringssector de schuld geven.

Een kwestie van surplus

Bij een transactie tussen een koper en een verkoper horen drie bedragen: het minimale bedrag waarmee de verkoper genoegen zou nemen, het maximale dat de koper zou willen betalen en de daadwerkelijke prijs. Als de eerste kleiner is dan de tweede dan gaat de transactie door, en ligt het derde bedrag ertussen in.

In dat geval is er sprake van surplus (door de echte econoom uitgesproken op z’n Frans). Producentensurplus is het verschil tussen één en drie, consumentensurplus is het verschil tussen twee en drie. Wat bepaalt de prijs, behalve de twee grenswaarden? Als er geen andere klanten of aanbieders zijn dan is dat een zaak van onderhandelen. Als beide partijen wel alternatieven hebben, dan is er een markt. De prijs wordt dan bepaald door overwegingen van schaarste. Daardoor kan het surplus van één van beide partijen flink oplopen, en dat is een goede zaak.

Deze kleine, theoretische, expositie brengt onmiddelijk het twijfelachtig niveau van dit onderzoek aan het licht. Men is erachter gekomen dat de gemiddelde werkgever een startende HBO’er veel meer betaalt dan het minimum waarvoor die HBO’er aan het werk zou gaan. Het bestaat de onderzoekers zelfs om te concluderen: “Bedrijven laten zich veel te sterk opjutten door de markt”.

De juiste conclusie is natuurlijk dat HBO’ers schaars zijn en dat hun surplus (producenten-, in dit geval) daarom oploopt. Een goede zaak. (Overigens wordt het surplusbegrip vaker niet begrepen, hetgeen zelfs economen boos kan maken. Maar ik houd mij in.)