Het collegejaar begint weer en dus het bijkomende gehannes over kamernood. Zoals ieder jaar besteden we er maar weer even aandacht aan (eerder: maximumhuren, de uitwonendenbeurs).
Vanochtend in de Volkskrant deze ingezonden brief. Een aanklacht tegen
bemiddelingsbureaus: organisaties die vraag en aanbod op de kamermarkt bij elkaar brengen en daar geld voor vragen. Daar is niks mis mee, zolang de prijzen redelijk zijn. Daar ligt echter een groot probleem. Door de kamernood die in veel studentensteden heerst en het onoverzichtelijke kameraanbod, kunnen bemiddelaars vragen wat ze willen. […] Vaak zijn deze kosten onterecht.
In het artikel wordt indirect uitgelegd wat een “terechte”, “redelijke”, prijs is, namelijk een bedrag dat gelijk is aan de door deze organisaties gemaakte kosten voor het opstellen van een huurcontract. Dat is helemaal niet duur, argumenteert men, en dus ligt de bemiddelingsprijs te hoog en “moet de politiek hier iets aan doen”.
Alsjeblieft niet. Het laatste dat de woningmarkt nodig heeft is nog meer regels en inmenging. De bureaus vervullen een nuttige rol waarvoor eerstejaars kennelijk bereid zijn te betalen. Het enige dat verder nodig is, is voldoende concurrentie tussen de bemiddelaars.
Zoals zo vaak wordt gevraagd om een maximum prijs, zonder dat men zich realiseert dat een lagere prijs leidt tot een lager aanbod. De laatste zin van het betoog is wat dat betreft een klassieke tegenspraak:
Het is dus tijd dat de prijzen die bemiddelaars kunnen vragen, worden ingeperkt en er voldoende woonruimte wordt gerealiseerd.