We zullen iets moeten zeggen over het rapport van de commissie Bakker, dat vandaag uitkomt (samenvatting, rapport, argumentenkaart, alles pdf). Dat is haast niet te doen: er staat enorm veel in het rapport en toch is het een product van een commissie, met alle compromissen en vaagheden van dien. Een paar observaties dan maar.
- Opmerkelijk is de toonzetting. Er is genoeg werk voor iedereen, de vraag is hoe vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Veel kan met pijnloze maatregelen: de scholen langer open, flexibel werken, een electronisch vaardighedendossier. Dat klinkt vriendelijk en opbouwend, de toonzetting is een stuk minder confronterend dan dan die van Minister Donner.
- Een andere manier om meer mensen te laten werken is door uitkeringen en marginale belastingen te verlagen. Dat gebeurt ook, al wordt het niet zo aangeduid. De belangrijkste marginale werknemer is volgens Bakker de part-time werkende vrouw. Die ziet het de overdraagbare heffingskorting sneuvelen (minder uitkering) terwijl de staatsbijdrage in de kinderopvang niet afneemt als ze meer gaat werken. Stok en wortel moeten tienduizenden FTE’s opleveren.
- Ouderen moeten ook meer werken, maar dat was in feite al langer aan de orde. De kranten koppen “werken tot 67 voor hetzelfde pensioen”, dat lijkt een verslechtering maar het valt wel mee, er hoeft ook minder premie betaald te worden. De verminderde aftrekbaarheid daarvan is alleen slecht voor wie er per se met 65 uit wil.
Misschien is het nuttig om ook nog eens naar het alternatieve scenario te kijken. Gebeurt er niets, dan hebben we straks een tekort aan beschikbare arbeid. Maar daar houdt het niet mee op, natuurlijk: een logisch gevolg is hogere (bruto-) lonen, verminderde concurrentiekracht, vertrek van bedrijven en het krimpen van de Nederlandse economie totdat vraag en aanbod van arbeid weer in evenwicht zijn. Met een kleine economie en hoge lonen is het moeilijk de inactieven (gepensioneerden en werklozen) van inkomsten te voorzien. De groepen die gevaar lopen als er niets gebeurt zijn dus niet zozeer de werknemers van de komende jaren, maar zij die hopen te profiteren van de welvaartsstaat. Maar juist de reacties van de vertegenwoordigers van die groepen zijn het minst positief.