U heeft een maandelijks inkomen en maandelijkse uitgaven. Stel dat beiden verplicht elke maand gelijk zouden moeten zijn. Dat is helemaal niet handig, want uitgaven zijn onzeker en variëren over het jaar. In dat geval is het fijn om het inkomen zo te verdelen dat het hoger is in voorspelbaar dure maanden.
Zoiets moet de gedachtengang achter de instelling het vakantiegeld zijn geweest. Door in mei, precies als de zomervakantie moet worden geboekt, een groter gedeelte van het jaarsalaris uit te betalen kan de cash flow van de burger optimaal worden beheerd.
Helaas is de veronderstelling niet waar. Bij onbalans tussen inkomsten en uitgaven kunt u sparen dan wel lenen. En met de voorspelbaarheid van de grote vakantieuitgave valt het ook wel mee: veel mensen gaan niet op vakantie, of buiten de zomer. Wat gebeurt er dan met het vakantiegeld? Dat komt als onverwachte meevaller in de pot vermogen. Inmiddels gebruikt meer dan de helft van de ontvangers het geld om een schuld af te lossen of een spaartegoed op te bouwen. Je kunt stellen dat zoiets wordt veroorzaakt door de crisis, maar ook in goede tijden is dit gewoon verstandig budgetbeheer.
Feitelijk hebben we nu dus de situatie dat werkgevers in Nederland (verplicht) moeite doen om het inkomen in niet gelijkmatige porties over het jaar te verdelen en de werknemers die horten en stoten weer gladstrijken met behulp van de bank. Dat moet slimmer kunnen, zou je zeggen, maar onderschat niet de kracht van de gewoonte. Want vakantiegeld “is ingeburgerd en mensen ervaren het als prettig” en dus wil 87% het behouden.