Het lijkt tegenwoordig in de mode om af te geven op economen. Economie is veel te wiskundig, claimen critici. Het is losgezongen van de echte wereld, en moet veel pluralistischer. Economen denken dat de markt alles oplost, en hebben te weinig oog voor bijvoorbeeld sociologische factoren.
Die kritieken snijden niet altijd evenveel hout. Dani Rodrik komt met een boek waarin hij aangeeft waarom de critici vaak ongelijk hebben, maar ook laat zien wat er dan wel mis is met economen. Onderweg geeft hij een mooie inkijk in hoe economen en hun modellen functioneren. (Bespreking na de knip!)
Economische modellen zijn opgebouwd uit duidelijke aannames en mechanismen. Alleen door wiskunde te gebruiken kun je logisch en consistent deduceren waar je aannames toe leiden. Zonder wiskunde is dat veel lastiger. Economen gebruiken wiskunde dus niet omdat ze zo slim zijn, maar juist omdat ze niet slim genoeg zijn. Alleen de allergrootste geesten, zoals Thomas Schelling, zijn in staat om nieuwe coherente en consistente inzichten te genereren zonder wiskunde te gebruiken. Bovendien leidt het gebruik van wiskunde tot duidelijkheid; je wordt gedwongen aan te geven wat je precies bedoelt. Zo was Keynes geen liefhebber van het gebruik van wiskunde en ontbrak in zijn werk dus die precisie. Het gevolg is dat nu nog steeds wordt gediscussieerd over wat hij nu echt bedoelde.
In de economie, net als in andere sociale wetenschappen, zijn er geen universele wetten. Er is geen theorie die alles kan verklaren. Het gaat immers om menselijk gedrag. Vooruitgang in de economie is vaak niet verticaal, met betere modellen die minder goede modellen vervangen, maar juist horizontaal: nieuwe modellen geven nieuwe inzichten die gelden in nieuwe omstandigheden. Maar daarmee worden die oude modellen niet overbodig.
Een goed voorbeeld is hoe economen over markten denken. Eeuwen geleden was er alleen het model van volledige mededinging. Dat geeft nuttige inzichten over bijvoorbeeld het effect van belastingen en prijsplafonds als bedrijven geen marktmacht hebben. Later kwamen er modellen met imperfecte concurrentie. Ook die gaven belangrijke nieuwe inzichten. Maar daarmee werden modellen met volledige mededinging niet minder relevant. Een volgende stap was de toevoeging van asymmetrische informatie, die het mogelijk maakte om situaties met moral hazard en adverse selection te bestuderen. Opnieuw leverde dat nieuwe inzichten voor nieuwe situaties, zonder dat de oude modellen minder relevant werden.
Binnen de economie kan er dus nooit sprake van het model, maar altijd van een model. Dat is belangrijk, want de uitkomst van een model is altijd context-specifiek. Neem het instellen van een prijsplafond; bij volledige mededinging leidt dat tot een lagere hoeveelheid, maar in de context van een monopolie juist tot een hogere. Economen lijken zich soms niet te realiseren dat er niet zoiets is als het model. En dan gaat het mis. Ze maken dan errors of omission (zien iets niet aankomen) of errors of commission (zijn mede-verantwoordelijk voor beleid dat in de gegeven context niet het juiste is). Een voorbeeld van het eerste type fout is de financiële crisis; er waren genoeg modellen die konden verklaren wat er aan de hand was, alleen kregen die te weinig aandacht. Een voorbeeld van het tweede type fout is de Washington consensus, die een aantal decennia geleden leidde tot hetzelfde recept voor alle ontwikkelingslanden, ongeacht de specifieke context.
Het is paradoxaal dat vaak het beeld bestaat dat economen altijd in de markt geloven. In hun onderzoek zijn ze juist voortdurend bezig om te inventariseren wanneer markten niet goed functioneren. Maar als ze naar buiten treden komt dat vaak niet goed uit de verf. Misschien is er angst dat wanneer twijfel ontstaat over het functioneren van markten, het kind meteen met het badwater zal worden weggegooid.
Economie wordt vaak verweten dat ze niet open zou staan voor alternatieve benaderingen. Die kritiek is merkwaardig. De afgelopen 30 jaar bijvoorbeeld is de economische wetenschap enorm verandert. Drie van de belangrijkste veranderingen (gedragseconomie, veldexperimenten, de rol van instituties) zijn juist afkomstig van buiten de economie. Van een gebrek aan pluriformiteit is dan ook geen sprake. Er zijn genoeg economen die tot onorthodoxe conclusies komen, waaronder Rodrik ook zichzelf rekent. Maar het is logisch dat iedereen wel geacht wordt zich aan de “mainstream” methodes en regels te houden. Zo gaat het in elke wetenschap. Die regels zijn er niet voor niets. Ze voorkomen dat er systematische denkfouten worden gemaakt.
Ergo. Met economie als zodanig is weinig mis. Het is een wetenschap met een fraaie bibliotheek aan modellen die nuttige inzichten kunnen geven. Maar het is de kunst om het juiste model in de juiste situatie te kiezen. Daarbij gaan economen soms de mist in, vooral als ze vergeten dat er niet één universeel toepasbaar model is. Context is altijd belangrijk, en er zijn geen universele wetten.
Economics Rules bevat nog veel meer mooie inzichten. Eigenlijk zou iedere econoom het moeten lezen. En iedereen met kritiek op economen al helemaal.