We spreken af met een groep vrienden in de stad. Hoe laat is niet helemaal duidelijk, ergens tussen negen en elf. Ieder beslist zelf, zonder te weten wat de rest doet, hoe laat hij/zij vertrekt.
De eerste zijn is niet leuk. Zit je daar, in je eentje met een glas voor je neus te wachten. Beter is het om te arriveren als er al wat mensen zijn. Dat is ook nog eens fashionably late, nietwaar? Als iedereen zo denkt is er niemand om negen uur. Sterker nog, wie om half tien komt en de eerste is, zal de volgende keer nog wel later komen. Zo drijft het moment dat iedereen er is steeds verder naar achteren.
En wat is het uitgaansleven anders dan een losse afspraak tussen al het publiek om er op een bepaalde tijd te zijn? Geen wonder dat de aanvangstijd steeds verder naar achteren geschoven is, over de jaren. En dat terwijl niemand daar, uit zichzelf, om gevraagd had. Een coördinatieprobleem.
En dus wordt er nu gecoördineerd. Bezorgde moeders willen dat de café’s eerder dicht gaan en hebben 100.000 handtekeningen. Anderen vinden sluitingstijden juist een beperking van de vrijheid; zij hebben 45.000 handtekeningen.
Maar waarom al dit gesleutel? De beste manier om te coördineren is, zoals bekend, het prijsmechanisme. Een happy hour tussen zeven en acht helpt al veel. En daar bovenop een overheidscampagne, in de geest van Bob, die stimuleert dat het volgende rondje wordt betaald door de laatste die binnen is. Net binnen? Dan moet je pinnen! Dat zal ze leren.