Een curieus mediafenomeen vandaag, begonnen door de Volkskrant en gevolgd door onder meer de Telegraaf. Een verslaggever van de eerste krant heeft ontdekt dat ongeveer een derde van de consumentenprijs van een vliegticket naar de luchtvaartmaatschappij gaat en de rest naar belastingen, heffingen en toeslagen van onder meer de luchthaven. Het ticket wordt daarom vergeleken met een “woekerpolis”, een slecht renderend hypotheekproduct.
Nonsens natuurlijk. Voor ieder product geldt dat de prijs valt te ontleden in kosten, belastingen en winst. Wie 15 euro aan de kapper betaalt, ziet maar een euro of 5 daadwerkelijk bij de knippende persoon terechtkomen. De huur van de zaak, de schaar, de stoel, de spiegel, de verwarming, de BTW en de vennootschapsbelasting moeten ook betaald. Er is (hopelijk) een beetje winst en wat overblijft is het uurloon van de kapper, waar zijn of haar inkomstenbelasting nog af moet.
Het verschil met het vliegticket is dat de reiziger met de neus op dit feit wordt gedrukt omdat de kosten niet uitsluitend via de ticketprijs afgerekend worden. Daar is wel een reden voor want sommige kosten zijn extern aan de maatschappij, zoals de bijdrage aan geluidsisolatie voor de mensen op de grond en die voor de beveiliging van de luchthaven. Maar voornamelijk is dat een keuze van de luchtvaartmaatschappij, die bijvoorbeeld de brandstof apart afrekent (ook bijna een derde van de prijs). Daar zal een psychologische reden voor zijn, in de trant van “wij kunnen er ook niets aan doen”. Maar het is natuurlijk een beetje maf om te stellen dat die kosten niet behoren tot “de daadwerkelijke ticketprijs, nodig om de passagier van Amsterdam naar Londen te vliegen en terug”.
Conclusie: van woekeren is, in deze competitieve markt, geen sprake. Wellicht dat sommige klanten zich aan laten trekken door de kale prijs van het ticket en dus teleurgesteld zijn in de totale prijs van de vlucht. Maar nieuws is dat niet.