Een fiscale stimulus vs. de Wet van Say

In de VS wordt op dit moment werk gemaakt van een fiscale injectie om de afzwakkende conjunctuur wat op te peppen. Er zijn meerdere componenten: een subsidie op investeringen en een programma om geld uit te delen aan burgers. In het Nederlands: een soort WIR en een soort Zalmsnip. Van de eerste kun je vrij goed voorspellen dat het middel werkt. De tweede is lastiger en in ieder geval één econoom, de hier bekende Steven Landsburg, denkt van niet. Dat leverde wel meteen ruzie op met andere economen. (update: meer hier)

De vraag is deze: als de overheid geld aan burgers uitdeelt, zorgt dat dan voor extra productie? Landsburg zegt nee: doet de overheid niets, dan is de consumptie wel lager maar dan gaat het bespaarde geld naar investeringen. Netto effect nul. Keynesiaanse economen zeggen dat er wel een effect is. Voor theoretici draait deze onenigheid om het al dan niet gelden van een economische wet, de wet van Say.

(Iets opschrijven is een onderwerp beter leren kennen en dus schrijf ik mijn kennis hieronder maar even uit. U mag meelezen maar er is een kans dat u dit onderwerp te saai vindt.)

De wet van Say zegt elk aanbod schept zijn eigen vraag. Dat werkt als volgt: stel, ik produceer een fiets. Het aanbod in de economie stijgt met één fiets. Is het aanbod nu groter dan de vraag? Nee, want er kunnen twee dingen gebeuren: (1) Ik verkoop de fiets. Het geld dat ik daarvoor ontvang geef ik uit (consumptie) of spaar ik (waardoor het, via een bank, bij de investeringen terecht komt). In beide gevallen zorgt het voor vraag en leidt mijn toevoeging aan het aanbod tot een evengrote toevoeging aan de vraag. (2) Ik vraag een prijs voor de fiets die zo hoog is dat niemand hem wil hebben. In dat geval is mijn aanbod geen echt aanbod: ik waardeer het bezit van de fiets hoger dan alle andere mensen en hou hem liever zelf. Geen extra aanbod, geen extra vraag, en dus zijn de twee nog steeds in evenwicht. (Ik hou het simpel en beschouw geen buitenland.)

Dit is de wereld van Landsburg. De overheid kan burgers geld geven maar zal dat geld ergens vandaan moeten halen. Komt het uit hogere belastingen voor dit jaar, dan is het effect voorspelbaar negatief: eerst wordt de burger extra geld afhandig gemaakt, daarna komt het weer terug. Vanwege de deadweight loss loopt de productie terug. Leent de overheid het geld, dan moeten de investeringen afnemen door crowding out (met excuses aan de Franse Say voor deze Engelse termen). Ook dan is er netto geen extra vraag.

Toen ik voor het eerst van deze wet hoorde leek het mij wat vreemd. Stel, ik produceer een prul en plak er een prijs van duizend euro op. Schep ik dan ook duizend euro vraag? Nee, want waarschijnlijk valt mijn productie in categorie (2). Zo simpel gaat het dus niet. Maar doe ik gewoon mijn werk, dan zorgt mijn aanbod voor inkomen en weer voor vraag. Het probleem is, zoals altijd, iets aan te bieden waarvoor de waardering van anderen zo hoog mogelijk is.

Het probleem van de Wet van Say is dat hij, net als de Nederlandse drugswetten, in theorie geldt maar in de praktijk niet (DeLong zegt het vaak andersom). We zien wel degelijk dat er schommelingen zijn in de conjunctuur en dat vraag en aanbod lijken te verschillen. Hoe kan dat?

Volgens mij is het probleem van Say dat er maar één periode bekeken wordt en dat er geen onzekerheid is. Bij Say produceert iedereen, vervolgens wordt er aangeboden en gevraagd, de markten sluiten en we gaan naar huis. De praktijk werkt anders: een winkelier weet niet precies waar de vraagcurve ligt, niet alle klanten komen op hetzelfde moment en morgen is er weer een dag. Als hij dus iets te koop zet voor een bepaalde prijs en het aan het eind van de dag niet verkoopt, die hoeft hij het item niet méér te waarderen dan de rest van de mensheid. Hij wacht gewoon of er morgen, of overmorgen misschien een klant komt.

Ondertussen wordt het te koop aangebodene opgenomen in de voorraad van de winkelier. Op die manier klopt de boekhouding altijd, de productie wordt geconsumeerd, gebruikt voor investeringen of verdwijnt in de voorraden. De vraag is dus nog wel gelijk aan het aanbod, maar de winkelier kan niet eindeloos voorraden op blijven bouwen. Na verloop van tijd, bij het oplopen van de voorraad, stopt hij de orders voor nieuwe goederen en komt de producent met voorraad te zitten. Na verloop van verdere tijd, als het magazijn vol is, gaat het tempo van de productie omlaag.

Het is duidelijk dat hier boekhoudkundig de vraag wel gelijk is aan het aanbod, maar er uiteindelijk niet genoeg verkocht wordt en daarom het aanbod na een tijdje toch afneemt. Waarom wordt er niet genoeg verkocht? Omdat de prijs te hoog is om de markten te ruimen en het even duurt voordat de winkelier dat doorheeft. (Of omdat er om een andere reden rigiditeit in de prijzen is, de economie biedt legio verklaringen.)

Om te voorkomen dat de productie omlaag moet, kan de oplossing zijn de vraag, bij huidige prijzen, toe te laten nemen. En dat kan weer door geld te geven aan mensen waarvan je denkt dat ze het meteen uit zullen geven, bijvoorbeeld aan mensen die wel zouden willen lenen maar dat niet mogen. Dat is niet iedereen: van gewone consumenten verwacht je juist dat ze een eenmalige uitkering over de tijd zullen spreiden, waardoor het effect beperkt is. De overheid kan het geld voor de stimulus lenen en als de centrale bank meewerkt hoeft dat niet direct tot crowding out te leiden.

Is de Amerikaanse zalmsnip nu een goed idee? Moeilijk te zeggen. De stimulus is klein, komt meestal net te laat en pakt niet het eigenlijke probleem aan. Maar het is een instrument en daar kun je er soms niet genoeg van hebben.

Auteur: Thijs

Econoom. Krantenlezer. Stuurman aan wal.