Zoals gebruikelijk geeft het Nobelcomite weer uitstekende achtergrondinfo [pdf] over de winnaars van dit jaar. Oliver Williamson houdt zich bezig met organisatietheorie: waarom worden sommige transacties op een markt afgehandeld en andere “transacties” binnen een bedrijf. Met andere woorden, hoe en waarom beslist een autofabrikant om, zeg, de ruitenwissers voor een auto extern in te kopen of juist zelf te produceren. Elinor Ostrom krijgt de prijs voor haar bestudering van de “Tragedy of the Commons” (die al veel vaker figureerde in onze kolommen). Ze schijnt op dat gebied uitgebreide case studies te hebben gedaan en verzameld en daar algemene lessen uit te hebben getrokken, en ook nog eens experimenten te hebben gedaan.
Het Nobelcomite presenteert de prijs als eentje voor organisatietheorie; beide economen bestuderen immers hoe een bedrijf of overheidsdienst het beste bestuurd zou kunnen worden (governance). De prijs voor Williamson ligt duidelijk in het verlengde van die voor Coase in 1991; de prijs voor Ostrom heeft een gedragseconomisch en experimenteel tintje en ligt ook wat in het verlengde van de prijs voor Aumann in 2005. Opmerkelijk is dat beide auteurs niet echt van de hevige wiskunde zijn, en dat is in het verleden wel eens anders geweest.
Williamson heb ik ooit eens als student in Groningen gezien, waarschijnlijk in het kader van zijn toenmalige eredoctoraat. Hij bleek toen, ehm, niet echt een begenadigd spreker, met veel onverstaanbaar Amerikaans gemompel en nogal onleesbare teksten op het bord. En dat geeft de burger toch weer moed.