Parkeerprijs

Economie gaat over het efficient verdelen van schaarse goederen, dat weet u inmiddels. Een parkeerplaats bijvoorbeeld zou toegewezen moeten worden aan diegene die bereid is het meest te betalen, en dus niet aan degene die toevallig het verste weg woont. In de praktijk gebeurt dat vrijwel nooit, vandaar dat discussies over parkeren regelmatig onze kolommen sieren.

Toch benieuwd hoe ze dat op een topfaculteit in de VS doen. Parkeerplaatsen worden daar verhandeld op een interne markt? Geveild wellicht? Eh, niet dus. De volgende foto van de parkeerplaats van Northwestern dook vorige week op: [via]

nobelparkeren

En ze zijn niet de enige. Komisch is ook het commentaar bij het bericht (nou ja, voor vakidioten dan):

But I thought searching for an open spot was Dale’s favorite activity?

Meer over Diamond/Mortensen/Pissarides

Verreweg de beste Nederlandstalige inleiding op het werk over markten met zoekfricties is de oratie van Pieter Gautier, vorig jaar afgedrukt in TPE (zie ook de column van Mathijs Bouman hierover, zijn bijdrage bij RTL-Z meldde hij al in de opmerkingen). Bij Mejudice hebben Gautier en van der Klauw het over de prijs. Mooi is ook het verhaal van Ed Glaeser in de New York Times. Paul Krugman is het roerend eens met de toekenning. Ook Marginal Revolution heeft weer veel info, hier bijvoorbeeld.

Wat ook aardig is om te melden is dat Peter Diamond in de running is voor een toppositie bij de Amerikaanse Centrale Bank, maar dat die benoeming tot nu door de republikeinen werd geblokkeerd. Deze Nobelprijs kon daar wel eens verandering in brengen.

Mortensen en Pissarides

Het werk van Diamond leverde een flinke literatuur op over markten met zoekfricties, bijvoorbeeld in de Industriële Organisatie, mijn vakgebied (zie bijvoorbeeld deze uiterst interessante bijdrage?¦). In die latere literatuur variëren consumenten bijvoorbeeld in hun zoekkosten, of zijn producten gedifferentieerd, waardoor de uitkomsten wat minder extreem zijn dan die van Diamond.

Een belangrijk toepassingsgebied van dergelijke zoekmodellen is de arbeidsmarkt, en dat is waar Mortensen en Pissarides actief zijn. In plaats van consumenten die een product zoeken gaat het dan om werkgevers die een geschikte werknemer zoeken, en werknemers die een geschikte baan zoeken. Ook dat levert fricties op, zodat er werkloosheid kan bestaan zelfs als er meer vacatures zijn dan werklozen. In zo’n wereld zijn werkloosheidsuitkeringen niet noodzakelijk verstorend, maar kunnen ze juist leiden tot een beter functionerende arbeidsmarkt, omdat ze werknemers de gelegenheid geven om rustig te zoeken naar een baan die echt bij ze past. Sowieso is het in markten met zoekfricties niet evident dat de vrije markt tot de meest ideale oplossing leidt, bijvoorbeeld omdat mijn zoekintensiteit gevolgen heeft voor jouw kansen op een baan (negatief), maar het werkgevers helpt om een goede werknemer te vinden (positief).

Zoals altijd heeft het Nobelcomite meer info (voor leken zowel als deskundigen)

Diamond heeft um! (en Mortensen en Pissarides)

Ach, het zoet der overwinning. Zoals deze weblog al als een der weinigen voorspelde heeft Peter Diamond zojuist de Nobelprijs gewonnen, voor “markten met zoekfricties”. Oh ja, Mortensen en Pissarides mochten ook meedelen.

Diamond krijgt um dan vooral voor zijn werk over de Diamond Paradox. Stel dat er een aantal bedrijven concurreert op prijs. Normaal gesproken zou je volgens het Bertrand model dan verwachten dat iedereen een prijs zet die gelijk is aan marginale kosten. Maar stel nu eens dat er zoekkosten zijn: een consument moet een klein beetje moeite doen om achter de prijs van een bedrijf te komen. Dat kost een consument s per bedrijf. Als alle bedrijven dan een prijs gelijk zetten aan hun marginale kosten, dan kan een van de bedrijven daar van profiteren door z’n prijs net een tikje (maar minder dan s) te verhogen. Voor een consument die daar terecht komt is het dan niet de moeite waard om naar een ander bedrijf te gaan (immers: de extra zoekkosten wegen niet op tegen de lagere prijs). Een prijs gelijk aan marginale kosten is dan geen evenwicht, omdat elk bedrijf een prikkel heeft zijn prijs net iets hoger te zetten.  Maar met hetzelfde argument is een iets hogere prijs ook al geen evenwicht. De enige prijs waarbij niemand nog een prikkel heeft om die iets te verhogen is de monopolieprijs. Door de introductie van kleine zoekkosten klapt het evenwicht dus van een volledig competitieve prijs naar de monopolieprijs, en dat is verontrustend.

(later meer)