Van de Nobelprijs voor economie (ja, we weten het) mogen we niet verwachten dat de jury bovenop het nieuws zit. Deze prijs voor drie macro-economen valt toevallig in een macro-economisch roerige tijd, maar het onderwerp van studie was nou juist een jaar of 15 geleden uiterst relevant.
Want hoewel de wenkbrauwen wat omhoog gaan bij de combinatie van de drie heren is er wel degelijk een rode draad te vinden in hun werk. Die hangt samen met banken, en meer bepaald met de looptijdstransformatie die banken uitvoeren. Lees bijvoorbeeld in het uitstekende Wikipedia-artikel over Diamond-Dybvig hoe dat werkt: banken nemen spaargeld van burgers aan met de belofte dat het altijd meteen weer op te nemen is. Tegelijkertijd lenen ze dat “korte” spaargeld “lang” weer uit aan bedrijven of als hypotheek. De looptijd van asset en liability is dus niet hetzelfde.
Dat leidt tot problemen als alle spaarders morgen hun geld terug willen. De bijdrage van Diamond-Dybvig is onder meer dat ze laten zien dat dit probleem in normale tijden niet speelt, omdat altijd maar een klein percentage van de spaarders hun geld opneemt. Maar als er een gerucht rondgaat dat de bank failliet dreigt te gaan, is het voor iedere spaarder optimaal om zo snel mogelijk zijn of haar geld terug te halen, vóórdat de rest het doet.
Dan krijg je een bank run en dat loopt zelden goed af. Zo’n bank run zagen we in 2007 bij Northern Rock in het VK, in 2008 bij de IJslandse bank Icesave en in 2009 in Nederland bij DSB bank. Vroeger zag je dan vooral mensen in de rij voor het kantoor staan; tegenwoordig gaat de internetsite uit de lucht en wordt de telefoon niet meer opgenomen.
Diamond-Dybvig lieten zien dat voorkomen bij een bank run beter is dan genezen. Dat kan door als overheid de tegoeden bij de bank te garanderen, zelfs als de bank op de fles gaat. Toen tijdens de kredietcrisis in 2008 de bevolking wat ongerust werd over de Nederlandse banken, verhoogde minister Bos van Financiën het gegarandeerde bedrag van 40,000 euro naar 100,000 euro, wat nu in de hele EU de standaard is. Als spaarder weet je dat het geld veilig is, en is het meedoen aan een bank run niet langer optimaal. Daarmee wordt het probleem voorkomen voordat het optreedt.
En dan Ben Bernanke. Saillant is natuurlijk dat hij ten tijde van de kredietcrisis aan het hoofd stond van de Federal Reserve, de Amerikaanse centrale bank die toezicht moest houden op de financiële sector. Maar de Nobelprijs wordt niet uitgereikt aan beleidsmakers, hoe zinnig hun ingrepen ook mogen zijn. Bernanke stond vóór zijn tijd als bestuurder vooral bekend om zijn studies naar de Amerikaanse depressie en de rol van banken in het ontstaan daarvan. Als econoom uit de studeerkamer was hij in de begindagen een vreemde eend in de bijt bij de beleidsmakers in Washington. Bekend is zijn schuchtere antwoord op een senator die tijdens een commissievergadering vraagt van welk bedrijf Bernanke de CEO is: “de economiefaculteit van Princeton, meneer”.
Maar Bernanke klimt op tot voorzitter van de Fed en ziet het ongelooflijke gebeuren: tijdens zijn bewind dreigt er precies eenzelfde als crisis als die waar hij tientallen jaren op studeerde. De fout van de jaren ’30, met voortdurende faillissementen van banken en een depressie tot gevolg, wordt (bijna) niet herhaald. Hoewel de financiële sector op apegapen ligt klimt de economie relatief snel weer uit het dal.
Er zijn sinds 2008 de nodige crises geweest, maar vergelijkbare zorgen om banken en bank runs hebben we sindsdien minder gezien. Strakkere regulering en een zeer ruim monetair beleid maken dat banken steeds minder behoefte hebben aan vluchtig spaargeld. Er wordt wel gefluisterd dat het juist de niet-banken zijn die we beter in de gaten zouden moeten houden. Voor jonge onderzoekers wellicht een vruchtbaar veld.
Voor meer achtergrond zie de altijd uitstekende site van het Nobelcomité. Daar ook een paper met uitgebreidere verantwoording [PDF].