Benzine

De VVD heeft het plan opgevat om iets te doen aan de hoge benzineprijzen. De Telegraaf bijvoorbeeld meldt een paar dagen geleden:

De VVD vindt dat het kabinet iets moet doen om de automobilist te compenseren voor de sterk stijgende benzineprijzen. Het liberale Tweede-Kamerlid Hofstra denkt aan het teruggeven van de helft van de extra BTW-opbrengst op de hogere benzineprijs. “Dat betekent dat als de bezineprijs met een dubbeltje omhoog gaat, je 1 cent zou kunnen teruggeven.”

Een beetje inconsequent is het wel. In het verleden leek de VVD een principieel voorstander van de Werking van de Vrije Markt, maar nu blijkt dat die principes al snel uit het autoraampje worden gekieperd als ze ten koste gaan van het eigen benzineslurpende electoraat. Maar dit terzijde. Veel belangrijker is dat dit een uitermate onzalig plan is. Nog los van het ad-hoc en schaamteloos populistische gehalte. Het kan nooit verstandig zijn om op deze manier in een markt in te grijpen en producenten bij voorbaat al een vrijbrief te geven om de prijzen te verhogen.

Hoezo? Stel dat de overheid zich vastlegt om elke keer dat de benzineprijs een nieuw hoogtepunt bereikt dat een een veelvoud is van tien cent, de BTW met een cent te verlagen. Stel bovendien dat de adviesprijs, ik zeg maar wat, 1,48 euro bedraagt. Ergens op het hoofdkantoor van Shell, al sinds mensenheugenis de marktleider op de Nederlandse benzinemarkt, wordt overwogen om die adviesprijs te verhogen naar 1,49. Het besluit is al bijna genomen als het slimste jongetje van het bestuur plots opspringt. “Maar wacht eens even!”, roept hij uit. “Bij een stijging naar 1,49 moet de consument 1,49 betalen. Maar als we de prijs verhogen naar 1,50, dan wordt de BTW met 1 cent verlaagt, zodat de consument nog steeds maar 1,49 betaalt! Maar wij vangen mooi 1,50! Voor de consument maakt het niets uit, terwijl wij die extra cent per liter opstrijken!”. Bewondering alom. Inderdaad, in dit geval komt die cent BTW-verlaging volledig ten goede van de olieproducent, en niet van de consument.

Natuurlijk is bovenstaand voorbeeld wat extreem. Maar hoe je het ook wendt of keert, het blijft wat naief om te denken dat een regel als “elke keer als de prijs met een dubbeltje stijgt, doen wij een cent van de BTW af” geen effect zal hebben op de prijs.

Borreltafelinflatie

Het blijft frustrerend. Stel dat het in Nederland een ongewoon warme dag is. De mussen vallen dood van het dak en een groot gedeelte van de bevolking leeft in de overtuiging dat de temperatuur ver boven de 30 graden Celsius ligt. ’s Avonds bij het NOS Journaal weet Erwin Krol echter te melden dat het KNMI heeft vastgesteld dat de temperatuur vandaag niet boven de 28 graden is gekomen. Inderdaad, door omstandigheden voelde het veel warmer aan, maar dat was het zeker niet. Bijna iedereen zou zich daarbij neerleggen. De temperatuur, die kun je immers gewoon meten. En als je het gevoel hebt dat het warmer is dan het in werkelijkheid is, dan is dat je eigen schuld. Niet die van de thermometer.

Maar nu inflatie. Al een paar jaar beweert een groot gedeelte van de Nederlandse bevolking dat sinds de invoering van de euro de prijzen explosief zijn gestegen. Gelukkig is inflatie, net als de temperatuur, iets wat je kunt meten. Goed, het heeft wat meer voeten in de aarde, maar het principe blijft hetzelfde. Inmiddels heeft het CBS vastgesteld dat de inflatie aan het begin van deze eeuw inderdaad iets hoger was dan we de laatste tijd gewend zijn, pakweg een procent-punt. Maar die stijging was het hoogst in 2001, dus nog vóór de invoering van de euro. In hoeverre die extra inflatie is toe te schrijven aan de euro is maar de vraag. Hoe dan ook, van de explosieve stijging die veel Nederlanders lijken te voelen is zeker geen sprake. Bijna iedereen legt zich daar bij neer, zo zou je verwachten. Inflatie, dat kun je immers gewoon meten. En als je het gevoel hebt dat de inflatie hoger is dan hij in werkelijkheid is, dan is dat je eigen schuld. Niet die van de euro. Maar helaas. Niets is minder waar.

“Ja maar”, is de onvermijdelijke tegenwerping, “een pilsje bij mijn café op de hoek is na de invoering van de euro een stuk duurder geworden”. Dat is absoluut waar. Maar godzijdank bestaat het consumptiepakket van de Nederlandse bevolking niet louter uit pilsjes in het cafe op de hoek. En andere goederen zijn juist goedkoper geworden. Het CBS heeft vastgesteld dat de Nederlandse bevolking 0,856% van haar inkomen besteedt in café’s. Het prijsniveau is daar in 2001 en 2002 met totaal 16,2% gestegen. Dat levert een totale bijdrage aan de inflatie op van net iets meer dan 0,1%. Nemen we de hele horeca mee, dan komt dat op een totale bijdrage van 0,5% in dezelfde twee jaar. Dat is een kleine 0,3% per jaar. Daarna zijn prijzen in de horeca niet meer bovengemiddeld gestegen. Als café-prijzen werkelijk die invloed op inflatie zouden hebben die het Nederlandse volk er aan toeschrijft, dan was dit land al lang verworden tot een bacchanaal dat zijn weerga niet kent.

Waarom wordt de inflatie dan toch zoveel hoger ingeschat? Bij het rapporteren van de temperatuur geeft het KNMI ook een gevoelstemperatuur aan. Misschien moet het CBS dan maar de gevoelsinflatie gaan meten. Het KNMI maakt gebruik van de wind chill factor. Het CBS zal dan blijkbaar gebruik moeten maken van een euro chill factor. Hoe dan ook. Blijkbaar worden percepties omtrent inflatie met name beinvloed door de omgeving waar ze besproken worden. Aan de borreltafel dus.

Netwerk

In de VS is het met de frequenties van TV-stations net zo geregeld als met de radio: wie op kanaal 9 uitzendt, zit op knopje 9 van de afstandsbediening. Geen discussie over mogelijk. Nee, dan Nederland. De tv-kijker wendt zich hier tot zijn kabelboer om de frequentie van een TV-zender op te zoeken, en programmeert dan zelf de knopjes van de afstandsbediening.

Het grote verschil? Eigendomsrechten. Is Channel 5 in de States de onbetwiste eigenaar van knopje 5, alhier staat dat nog maar te bezien. En als de eigendomsrechten niet goed geregeld zijn, kun je donderop zeggen dat er een coördinatieprobleem volgt. Vooral als je gelooft dat de kijker in volgorde over de kanalen zapt, en je dus maar beter zo laag mogelijk kunt zitten.

En dus is daar de vraag: wie is er eigenlijk kanaal 5 in dit land? Is het RTL 5, dat als eerste met de aanduiding 5 schermde, of is het Net 5? (En, voor de Amsterdammers: waar zet u AT5?) Wie het weet mag het zeggen, maar het is duidelijk dat de huidige oplossing voor iedereen onhandig is: één van de twee komt onder een knopje anders dan de 5. Bij ons thuis zit RTL5 onder de 7.

Het einde is nog niet in zicht: de cijferloze zender Yorin verandert binnenkort in RTL 7. De zender Talpa heeft inmiddels de 10 geclaimd. Daarmee zijn de eerste 10 kanalen min of meer vergeven, alleen hebben we twee keer een 5 en geen 8.

De oplossing uit het economisch handboek komt van Nobelprijswinnaar Coase: het probleem lost zichzelf op als iemand de exclusieve eigendomsrechten van de nummers heeft. Dat lijkt een kans voor open doel voor de veel verguisde kabelmaatschappijen: schep duidelijkheid in de zenders, maak uw klanten beter af, en verkoop de 5 aan de hoogste bieder!

update: Inmiddels mengen zich meer partijen in de strijd: Discovery wil op 9 en NGC wil, iets minder ambitieus, op 11.

Klooien met prijzen

Wat bepaalt een prijs? Meerdere dingen, dat is duidelijk. Over het algemeen speelt verlangen een rol (vraag, zegt de econoom), waardoor begerenswaardige zaken vaak duur zijn. Maar er is meer: waarom is de prijs van diamanten bijvoorbeeld zoveel hoger dan die van water? Als je kijkt naar het belang van beiden voor het dagelijks overleven zou je verwachten dat water waardevoller (en dus duurder) is dan zo’n glimmende steen. Maar dat is waar ook, er is nog een tweede factor: aanbod. En diamanten zijn een stuk zeldzamer dan H2O.

Dit samenspel van vraag en aanbod maakt prijzen zo nuttig: slechts één getal, en het bevat alle informatie over de beschikbaarheid van een goed, maar ook over de voorkeuren en verwachtingen van alle klanten. Gaat de prijs omhoog, dan is het product populairder. Of minder makkelijk te maken.

Triviaal, zegt u? Dan neem ik u graag (opnieuw) mee naar de site van de anwb, dat bastion van hardleerse autorijders, en naar de meest besproken prijs van het land: de benzineprijs. De benzineprijs is gestegen, vanwege de verminderde beschikbaarheid van olie. Mooi, zegt de econoom: de hoge prijs geeft gebruikers informatie over het feit dat het moeilijker wordt om benzine te maken. En spoort ze aan er minder van te gebruiken. Nee, zegt de anwb. De hoge prijs is niet eerlijk. Een gedeelte wordt namelijk veroorzaakt door belastingen en accijnzen op benzine.

Tja, daar heeft de anwb een punt. Die belastingen maken de prijs hoger dan vraag en aanbod zouden doen. Maar daar is een reden voor: de benzinegebruiker verbruikt ook meer dan alleen benzine. Hij verbruikt de weg, de bereikbaarheid, de schone buitenlucht en incidenteel het leven van een jonge voetganger. De belasting stopt die informatie in de benzineprijs. Of dat correct gebeurt, daar kun je over twisten. Maar één ding kan niet: de belastingen verlagen op het moment dat het aanbod van benzine daalt. Dan haal je namelijk belangrijke informatie weg bij de consument, die denkt dat er nog net zoveel olie is als tien jaar geleden. En pardoes een PC Hooft-tractor bestelt in plaats van wat dichter bij zijn werk te gaan wonen.

Ja maar, de meeste mensen kunnen helemaal niet minder rijden, hoor je dan. Niks van waar, zegt de econoom, u heeft de alternatieven bekeken en rijdt nog steeds: kennelijk is het de moeite waard.

Pech

Concurrentie is goed voor de consument, zegt de ANWB. En dus stappen ze naar de rechter om het te verbieden.

Vraag het iedere econoom: concurrentie is geweldig. Als een klant kan kiezen uit meerdere aanbieders is de prijs laag, verloopt de productie efficiënt en is iedereen tevreden. Een toename van de concurrentie wordt dan ook toegejuicht door alle partijen. Behalve door de oorspronkelijke aanbieders, die nu minder winst kunnen maken.

Bedrijven die er een concurrent bijkrijgen bevinden zich in een lastige positie: ze weten dat concurrentie goed is voor het algemeen belang, maar strijdig met hun eigen belang. Vaak leidt dat tot amusante situaties, waarbij een bedrijf probeert over te brengen dat concurrentie in principe goed is, maar in dit geval oneerlijk. Met als uiteindelijk doel het uitsluiten van de nieuwe concurrent. Dat kan op allerlei manieren, van fysiek geweld (zie onder taxiwet) en intimidatie tot het aanspannen van rechtzaken.

Zo is er bijvoorbeeld route mobiel (RM), een nieuwe concurrent van de ANWB. Leest u even mee?

De ANWB vindt dat concurrentie op de pechhulpmarkt goed is voor de consument. Maar alleen dan als het eerlijk gebeurt en de consument op een goede manier wordt geïnformeerd. De ANWB is van mening dat Route Mobiel dat niet doet en in haar vergelijkende reclame en uitlatingen onjuiste, misleidende, onvolledige en daarmee onrechtmatige informatie verspreidt over de ANWB, de Wegenwacht, de dienstverlening en de ANWB medewerkers.

Waar gaat het over? De service van RM is goedkoper, maar, zegt de ANWB, minder goed. Een directe vergelijking van de prijzen is dus niet eerlijk. Niks van waar, zegt RM, en nu mag de rechter ernaar kijken.

Het is interessant om te zien hoe beide partijen zich gedragen. De ANWB, de duurdere partij, probeert zoveel mogelijk onderscheid te maken tussen de twee diensten. Zonder onderscheid zou iedere klant beter af zijn bij de concurrent. RM, die het goedkopere product aanbiedt, probeert het onderscheid te minimaliseren. En zo kom je op ruzies van het niveau

De ANWB eiste eerder dit jaar ook dat Route Mobiel onmiddellijk zou stoppen met het voeren van de geelblauwe kleur op zijn hulpwagens. […] Dit twistpunt wordt volgens de ANWB echter in goed overleg met de concurrent afgehandeld. ,,Wij houden onze kleur warm geel. Route Mobiel beweegt meer richting citroengeel”, zei Van Woerkom.

Het gedrag van RM is een voorbeeld van de wet van Hotelling die zegt dat slimme concurrenten met opzet zo min mogelijk onderscheid in hun producten aanbrengen. Ongeacht de uitspraak kunnen we dus verwachten dat RM zijn best zal blijven doen om zoveel mogelijk ANWB te zijn, terwijl de ANWB zo min mogelijk op RM zal willen lijken. Dat is in ieder geval goed voor jaren amusement.

No-brainer

De vermaledijde stichting Brein laat weer eens van zich horen.

De vermaledijde stichting Brein laat weer eens van zich horen. De stichting, altijd op de bres voor de belangen van de platen- en film-industrie, schrijft:

35% van de in Nederland in omloop gebrachte beeld- en geluidsdragers is illegaal. Dat zijn 33 miljoen stuks met een straatwaarde van 176 miljoen euro oftewel 16% van de totale markt. Stichting BREIN schat de schade door downloaden van illegale bestanden op minimaal hetzelfde bedrag. Dit brengt het geschatte verlies aan inkomsten voor de muziek, film en interactieve software industrie in Nederland op meer dan 350 miljoen euro. [bron]

Zo’n bedrag maakt natuurlijk indruk en komt terstond terecht in de kop van menig nieuwsbericht. Maar klopt het? Zouden, bij afwezigheid van alle vormen van piraterij, de platenindustrie (of, zoals Brein zegt, de artiesten) 350 miljoen euro extra in kas hebben?

Nee natuurlijk. Volgens deze cijfers kost de gemiddelde kopie op straat iets meer dan 5 euro. Je mag veronderstellen dat een CD of DVD in de winkel meer kost. De klant kan kiezen: een goedkoop kopietje op straat of the real thing in de winkel. Zij die op straat kopen hebben vinden de ‘echte’ CD kennelijk te duur. Dat betekent dus niet dat deze mensen, als morgen het illegale aanbod opdroogt, massaal naar de winkel lopen om voor meer dan het dubbele bedrag dezelfde CD te kopen. Waarschijnlijker is dat ze dan gewoon afzien van consumptie.

Dat geldt dubbelop voor de downloaders, die de muziek min of meer gratis krijgen. Brein veronderstelt dat als Kazaa er morgen mee ophoudt, deze mensen meteen naar de winkel lopen om voor 176 miljoen euro aan CD’s en DVD’s aan te schaffen.

Zoals bij elk goed is er ook voor CD’s een vraagcurve, die aangeeft dat de verkoop terugloopt bij hogere prijzen. Iedere consument hecht een bepaalde persoonlijke waarde aan een CD; is de prijs hoger dan die waarde, dan ziet hij af van aankoop, is de prijs lager dan wordt de portemonnee getrokken. In een extreem geval zou het kunnen dat alle kopers van kopieën de echte CD te duur vinden en nooit zouden kopen. In dat geval is de schade voor de industrie gelijk aan nul euro.

In werkelijkheid zullen sommige mensen een kopie als (imperfect) substituut van een echte CD zien, en loopt de legale verkoop dus terug. Maar dat maakt van 350 miljoen een maximale schade, en geen minimale. Dat klinkt al een stuk minder erg.