N-gram

Google heeft weer een nieuw speeltje: de N-gram viewer. Van elk woord of combinatie van woorden is na te zoeken hoe vaak die in de loop van de tijd voorkwam in alle boeken die Google heeft ingescand. En dat is erg geinig. Zo blijkt dat, ik noem maar iets, men tot halverwege de jaren ’50 zich vooral zorgen maakte over de conjunctuur, maar dat vanaf dat moment economische groei een populairder onderwerp werd (klik voor vergroting):

image

De populariteit (in Engelse boeken althans) van speltheorie kende de vorige eeuw een curieus verloop:

image

Nederlandse boeken zitten er helaas nog niet in, Duits, Frans en Spaans doen al wel mee.

Hier staan nog een paar economie-voorbeelden.

De Google barometer stelt teleur

Wat gaat er gebeuren met de economie? De zoektocht voor een leading indicator is zo oud als de conjunctuur zelf. Regerend kampioen is nog steeds het, door het CBS gemeten, consumenten- en producentenvertrouwen. Een vrij lullige maatstaf waarbij statistici aan burgers vragen of ze het een beetje zien zitten. Maar het werkt: kijk op die mooie conjunctuurklok en zie hoe het vertrouwen keurig voorloopt op de rest van de cyclus.

Wie een betere indicator wil hebben moet het gemeten vertrouwen dus verslaan. En daarom kunnen we niet anders dan teleurgesteld zijn in de nieuwe Google barometer. Het idee is charmant (afhankelijk van hun verwachtingen zoeken mensen op andere termen) maar de hoge verwachtingen komen niet uit. Zie hier de barometer versus het consumentenvertrouwen voor de (turbulente) afgelopen vier jaar, in veranderingen:

googleconsvert

Groen = Google, blauw = CBS. Natuurlijk is het wel netjes van Google dat ze de mogelijkheid aanbieden om hun index direct te vergelijken. Maar voorlopig stap ik niet over.

Zoekopdrachten en het broeikaseffect

Iemand die Googlet op de zoektermen “broeikaseffect” en “CO2-uitstoot” veroorzaakt zelf 7 gram extra CO2 in de lucht, aldus een recent onderzoek.

Harvard-wetenschapper Alex Wissner-Gross rekende uit wat de gezamenlijke CO2-uitstoot van Googles datacentra zou zijn en deelde dat op het aantal gebruikers. Hij concludeert daaruit dat een keer Google’en evenveel broeikasgas oplevert als het zetten van een halve pot thee.

Dat is allemaal mooi, maar moet ik me hier als individuele gebruiker nu slecht over voelen? Het antwoord is natuurlijk nee, omdat de onderzoeker geen onderscheid maakt tussen de gemiddelde kosten (die hier worden uitgerekend) en de marginale kosten.

Vergelijk het met die andere milieuvervuilende activiteit, een reisje met het vliegtuig. Als ik vandaag besluit geen tickets meer te kopen dan werk ik niet meer mee aan de CO2-uitstoot van vliegtuigen. Tegelijkertijd neemt die uitstoot niet af, omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat er door mijn besluit ook maar één vliegtuig minder vliegt. Idem voor zoekopdrachten. Het datacentrum staat er en stoot CO2 uit, ongeacht mijn beslissing wel of niet te zoeken. Het marginale effect is nul. Natuurlijk, als iedereen minder ging zoeken waren er minder datacentra nodig. Maar voor de individuele zoeker is die overweging irrelevant.

Overigens brengt het antwoord van Google nog een belangrijk gegeven in beeld: zelfs al was de marginale uitstoot 7 gram, de vraag is hoe het eerste alternatief milieutechnisch uit zou pakken. Een autorit naar de bibliotheek, misschien?

Knol

Een vrije markt beschermt de klant, we schrijven het om de zoveel tijd. Wie teveel moet betalen of niet netjes behandeld wordt, die gaat naar een concurrent. Over vrije markten met veel vragers en aanbieders heeft de economie veel zinnigs te zeggen. Moeilijker wordt het als de markt bestaat uit één vrager en één aanbieder. De aanbieder heeft iets in bezit, dat de vrager hoger waardeert. Hier kan handel plaatsvinden, maar tegen welke prijs? Moeilijk te zeggen: de prijs zal minder zijn dan de waardering van de vrager, meer dan die van de aanbieder. Maar als die twee nu ver uit elkaar liggen? Er zijn geen andere partijen, concurrenten, vraagcurves.

Het is de situatie waarin Hilco Knol zich bevindt. De eigenaar van knol.com heeft een bod van Google, die het domein wil hebben. Voorlopig houdt hij de boot af, maar het ligt in de rede dat hij de domeinnaam lager waardeert dan het bedrijf. Dan zou het stom zijn om uiteindelijk niet te verkopen. Maar voor welke prijs?

Bij exclusieve handel tussen twee partijen is het de vraag of je meer hebt aan economie of psychologie (of misschien aan beiden). Een goed inzicht in de situatie geeft het ultimatum game, een nogal vergelijkbaar spel. Daarbij doet één partij een voorstel om een bedrag te verdelen. De andere partij kan accepteren of weigeren; maar in dat laatste geval krijgen beiden niets. Empirisch blijkt dat een aanbod waarin de tweede partij minder dan 20% krijgt, vaak verworpen wordt (ondanks dat de tweede partij in dat geval helemaal niks krijgt). Het lastige verschil met het ultimatum game is dat voor Knol niet duidelijk is welk bedrag verdeeld wordt.

Google’s belang is om zo min mogelijk te betalen. Maar er is een ander belang: geen enkel bedrijf wil het beeld oproepen dat het achteloos miljoenen rondstrooit. Dat is slecht voor de volgende onderhandeling, en daarom zie je zoveel overnames tegen een onbekend bedrag. Het stomste dat je kunt doen is dus met bedragen in de publiciteit treden terwijl je nog onderhandelt.

Adverteren bij Google

Wie een zoekterm intikt bij Google, krijgt vaak ook een paar advertenties te zien. Die advertenties worden via een veiling verkocht, zo legt huiseconoom Hal Varian uit in een recente bijdrage aan Google’s eigen blog. Adverteerders kunnen bieden op zoektermen, en de winnaar betaalt het bod van de op 1 na hoogste bidder. Inderdaad, een Vickrey veiling.

Nu betalen adverteerders Google niet voor elke advertentie, maar pas als er iemand ook daadwerkelijk klikt op zo’n advertentie. Dat levert problemen op bij de organisatie van de veiling. Een adverteerder kan wel bereid zijn een hoog bedrag per klik te betalen, maar als er vervolgens niemand op die advertentie klikt, dan levert dat nog niets op.

Natuurlijk is daar rekening mee gehouden. Bij de veiling speelt ook de kwaliteit van de advertentie mee. In de praktijk is die kwaliteit gedefinieerd als hoe vaak iemand die zo’n advertentie voor z’n neus krijgt, er daadwerkelijk op klikt. Google houdt z’n veilingen vervolgens niet op basis van het hoogst geboden bedrag per klik, maar op het hoogst geboden bedrag per klik maal de kwaliteit van de advertentie. Op die manier gaat die adverteerder winnen, die voor Google de hoogste verwachte advertentieopbrengst genereert. Slim.

Het succes van Google

Hal Varian, vooral bekend vanwege zijn fraaie microeconomie-tekstboeken, doet een poging om het aanhoudende succes van Google te verklaren. Het zijn niet de schaaleffecten, omschakelkosten of netwerkeffecten, zo betoogt hij, maar learning-by-doing; wegens meer ervaring heeft Google nu eenmaal een voorsprong op de concurrent en zal die altijd wel houden.

Nu is Varian in deze niet bepaald een onverdachte bron, aangezien de man tegenwoordig Chef Econoom is van Google, en deze bijdrage verscheen op het officiele Google blog. Hier is bijvoorbeeld iemand die betoogt dat het wel degelijk omschakelkosten zijn.