Hoe is het nu met?

Bij gebrek aan belangrijk economisch nieuws vandaag een korte terugblik op de onderwerpen van eerdere berichten op deze site.

  • De Z24-conjunctuurindicator heeft z’n eerste confrontatie met de werkelijkheid overleefd. Helemaal te vergelijken met de CBS-cijfers is het niet, maar toch: het derde kwartaal bleek de Nederlandse economie gekrompen ten opzichte van Q2, een resultaat dat de indicator al voor september voorspelde.
  • De econoom de even in het wereldwijde spotlicht stond met zijn bizarre working paper over groeitheorie heeft over die ervaring, welja, een working paper geschreven.
  • En vandaag horen we dat Google de stekker trekt uit de eigen enyclopedie Knol. Dat betekent helaas dat Hilco Knol de miljoenen aan zich voorbij heeft laten gaan. We wensen hem desondanks veel succes met zijn stofzuigeronderneming.

Italianen

Nu Italië in het brandpunt van de belangstelling staat zie je steeds meer artikelen als deze verschijnen, over de rotte structuur van de Italiaanse economie:

Daarbij frustreren veel ouderen de carrière van de nieuwe generatie. Zij menen recht te hebben op een baan-voor-het-leven, terwijl jongeren van rotbaantje naar rotbaantje moeten hoppen. Jonge mensen die iets van hun leven willen maken, vluchten naar het buitenland.

Ik weet niet hoe het met u is, maar dit komt precies overeen met mijn eigen ervaring. Op elke plek waar ik de afgelopen 15 jaar gewerkt heb, kwam je steevast een stuk of vijf jonge Italianen tegen. Slim, goed opgeleid en niet zelden last van een behoorlijke dosis heimwee. Als je vroeg waarom ze dan niet liever naar huis gingen kreeg je een mismoedig antwoord over de onmogelijkheid om geschikt werk te vinden.

En dat is misschien het goede nieuws voor de Italianen: over heel Europa verspreid zit een leger bekwame arbeidskrachten te wachten tot het land klaar is voor hun terugkeer. Om maar niet te spreken van de andere Europeanen die wel eens een tijdje in de zon zouden willen werken. Daar zit een behoorlijk stuk potentiële groei.

Tegelijkertijd realiseer ik me dat ik in al die jaren nooit een Griek ben tegengekomen.

Strengere eisen, minder geslaagden

Voor wie eindexamen doet aan de middelbare school zal het ene vak belangrijker zijn dan het andere. Wie dreigt te zakken op een vijf voor wiskunde zal meer belang hechten aan het examenresultaat bij dat vak, dan aan vakken waar de voldoende al zeker is. Toch heeft dit geen enkel effect op de moeite die de scholier voor verschillende vakken doet.

Dat is althans de veronderstelling van de VO-raad, die de gevolgen van de strengere exameneisen heeft doorgerekend. De methode: de gehaalde cijfers onder het oude regime worden opnieuw beoordeeld onder het nieuwe regime. Daar komt een mooi bangmaak-resultaat uit: er komen 18.000 extra zakkers.

Wie wel eens een echte middelbare scholier heeft gezien weet dat dit een idiote voorstelling van zaken is. De scholier weet precies hoeveel er nodig is om marginaal aan de minimale eisen te voldoen. Het is ondenkbaar dat een verzwaring van die eisen geen gevolgen heeft  voor het gedrag. Wie getallen publiceert over de gevolgen van zwaardere eisen en daar geen rekening mee houdt, heeft de plicht die tekortkoming in de methode prominent te melden. Nu zien we in het persbericht precies één bijzin, die de krant niet haalt (en ook nog eens erg onaardig is tegen leerlingen van het vmbo): “Daar komt bij dat calculerend gedrag zich voornamelijk zal voordoen bij havo en vwo-leerlingen en minder bij vmbo-leerlingen.”

Een matig onderzoek. Toch geeft deze fout wel aan wat er mis aan het huidige systeem: het examen kent maar twee uitkomsten (slagen of zakken). Extra moeite doen om het cijfer boven de zes op te krikken loont niet. Dat leidt tot de bovenstaande onderschatting van wat de middelbare scholier potentieel zou kunnen, maar het geeft ook aan hoe het beter kan: als meer belang wordt gehecht aan de cijferlijst, en niet alleen het diploma, gaan scholieren ook beter hun best doen. [Eerder hier]

Vervangen door een robot

Toen ik gisteren het boek The Race against the Machine bestelde, kwam er geen boekenverkoper aan te pas. Binnen een paar seconden stond het op mijn scherm. Geweldig voor mij, vervelend voor de boekenverkoper hier beneden in de winkel. Technologie maakt hem langzaam overbodig.

Binnen een paar uur had ik het boek uit, ook dat nog. Het is een soort snelschrift waarin de schrijvers geen tijd verdoen en binnen een paar zinnen tot de kern komen. Namelijk: het gaat nu wel heel hard met de technologische vooruitgang en grote groepen arbeiders dreigen overbodig te worden. Dat was natuurlijk altijd al zo, maar het terrein van de vooruitgang is verlegd. Niet langer wordt de productiemedewerker de deur gewezen, nu is het de boekhouder en de rest van de administratie. Binnenkort: chauffeurs, vertalers en anderen met een voorheen onaantastbare positie.

In principe is dit goed nieuws. Weinig mensen verlangen terug naar de tijd waarin er nog mijnwerkers en oppermannen in Nederland aan het werk waren. Nu machines dat werk doen kunnen de arbeiders iets anders (leukers?) doen en gaat de productie omhoog.

Maar wat moet de mijnwerker dan doen? Dat is de pest met vooruitgang: er is altijd structurele aanpassing nodig en niet iedereen heeft meteen de noodzakelijke skills in huis. Zoals altijd leidt de vooruitgang initieel tot meer ongelijkheid. Er zijn groepen die profiteren van de technologie en groepen die ermee concurreren. Het lijstje aanbevelingen is dan ook vertrouwd: meer en betere scholing; meer ondernemerschap; meer flexibiliteit. Een beetje van die mislukte Lissabon strategie, en wat van die structurele hervormingen waar de mensen zo’n hekel aan hebben. Het is het levertraan van de economen dat opnieuw op tafel komt.

Een aantekening: de schrijvers focusen in dit korte boek erg op één trend en laten de rest liggen. Dat is misschien wel jammer, want er is een andere trend die (bij ons in ieder geval) een groot deel van het probleem opheft: door de vergrijzing neemt het aanbod van arbeid ten opzichte van de vraag de komende jaren flink af. We zullen blij zijn dat een gedeelte van het werk geautomatiseerd kan worden. [NYT artikel, pagina van de schrijver.]

Een trage computer

Het is een feit dat computers steeds trager worden. Ik heb het niet over nieuwe computers, te koop in de winkel, want die worden juist steeds sneller. Nee, het is de machine die eenmaal is aangeschaft die de neiging heeft om te vertragen. Dat komt door twee factoren: de achteloze gebruiker installeert steeds meer programma’s en ruimt niet op, en de eisen die aan de machine worden gesteld, worden steeds hoger. De kwaliteit van de dienst die de eigenaar van de computer ontvangt loopt over de tijd terug.

Als de kwaliteit onder een bepaald niveau gedaald is, wordt het tijd voor actie. Voor zover mogelijk volstaat lapwerk: opruimen, de-installeren en het kan weer even door. Zo zit de gebruiker geruime tijd net boven zijn minimum-kwaliteitseis te werken. Als het echt niet langer kan komt er een nieuwe machine.

Zoals opgemerkt neemt de kwaliteit van nieuwe computers snel toe. Des te opmerkelijker is het, dat de gebruiker een aanzienlijk deel van de tijd op hetzelfde, lage, kwaliteitsniveau doorbrengt: het niveau dat nog net acceptabel is. Dat komt omdat dit niveau niet bepaald wordt door technische beperkingen, maar door een menselijke overweging: kan de machine er nog mee door?

Dit mechanisme viel me laatst op, toen ik weer eens toe was aan een nieuwe computer. Ik zat al een aantal maanden met een machine net zo lang nodig had om op te starten als mijn computer van 15 jaar geleden. De rest van de prestaties was niet veel beter dan destijds; wat zeg ik, sommige dingen gingen op de 386 beduidend sneller. Hoezo vooruitgang?

Wat nog tragischer is, is dat het mechanisme waarschijnlijk voor alle typen mensen geldt. Ook zij die de hoogste eisen aan hun hardware stellen, werken tot het echt niet meer gaat op hun oude pc. Allicht ligt hun niveau waaronder ingegrepen moet worden veel hoger, maar zij zijn net zo ongelukkig met hun machine als hij eindelijk de deur uitgaat. De enige manier om aan dit verdriet te ontsnappen, is door beheer en upgrade-beslissing uit te besteden aan iemand anders met hogere eisen dan jezelf. Dit is een goede reden om als bedrijf een fanatieke technische afdeling te onderhouden.

De 99%

Het was te verwachten: ook bij de Nederlandse occupy demonstraties stond op de borden dat de 99% van de bevolking de uitbuiting van de top-1% zat is. Een pakkende slogan die ook in de VS door demonstranten gebezigd wordt. En een goede gelegenheid om eens te kijken hoe het in Nederland met de ongelijkheid tussen de 99 en 1% gesteld is.

In de VS is het overigens niet mals. Dit nuttige stuk in Slate vat de belangrijkste kenmerken samen: de top-1% neemt daar 21% van het inkomen voor haar rekening. Dat aandeel is bovendien al jaren stijgende. De ongelijkheid brengt herinneringen boven aan de Gilded age in de jaren 20 van de vorige eeuw, zoals Paul Krugman jaren geleden al eens schreef.

Cijfers over de Nederlandse inkomensverdeling zijn op procentniveau moeilijk te krijgen. Het CBS publiceert wel gegevens per deciel, maar in de top-10% kan nog veel ongelijkheid zitten. Een tijdje spitten op de CBS-site leverde mij wel dit stuk van een paar jaar geleden op [pdf], dat helemaal gaat over inkomensongelijkheid. Er staat een groot aantal maatstaven in, waaronder de bekende Parade van Pen. Die is vergezeld van het volgende figuur, waaruit we iets kunnen afleiden:

In de originele parade lopen alle Nederlanders op volgorde van inkomen achter elkaar. Hun lengte is proportioneel met hun inkomen, zodat we beginnen met dwergen en eindigen met reuzen. Deze figuur stopt Nederlanders in 1%-groepen, en daarmee kunnen we (voor 2004) zien hoe het gemiddelde inkomen van de top-1% zich verhoudt tot het gemiddelde inkomen van iedereen. In het betreffende jaar is het totale gemiddelde inkomen “iets onder de 20.000 euro” en het gemiddelde in de top zo te zien iets onder de 100.000. Dat betekent dat de top 1-% zo’n 5% van het totale inkomen pakt. Dat is een heel ander verhaal dan de 21% die in Amerika gemeten wordt, en dat klopt met de bewering dat Nederland een relatief egalitair landje is. Een demonstratie is natuurlijk altijd leuk, maar een schrijnend probleem lijkt dit niet.

Enig voorbehoud is nodig: inkomen is iets anders dan vermogen en dat laatste is ook van belang bij de ongelijkheid. Voor cijfers daarover hou ik me graag aanbevolen. In deze cijfers zit overigens wel het inkomen uit vermogen. Het betreft verder besteedbaar inkomen, dus nadat  belastingen en premies eraf zijn, gecorrigeerd voor gezinsgrootte. Dat maakt de ongelijkheid een stuk minder, maar het lijken me wel de juiste cijfers voor deze vergelijking.

update: Economics in pictures heeft tijdreeksen met data over de top-1% in Nederland, Zweden, Frankrijk en de VS. Opnieuw alleen inkomen. De 5% hierboven lijkt te kloppen, en de rest van de lijntjes zijn ook interessant! Wel is de schatting voor de VS een stukje lager. [via @bertsmid]

Nobel in de pers

  • NRC: Thomas Sargent (New York University) heeft aangetoond hoe structural macroeconometrics kunnen worden gebruikt […] Christopher Sims (Princeton University) heeft een methode ontwikkeld op basis van zogenaamde vector autoregressie. (en bedankt voor de uitleg – 0 punten)
  • Elsevier: Sargent en Sims hebben volgens het Nobelcomité methoden ontwikkeld die antwoord geven op macro-economische vraagstukken. (nee maar – 0 punten)
  • NOS: Het onderzoek van de twee Amerikanen richt zich vooral op de gevolgen van macro-economisch-beleid en de voorspellingen die daaruit voortkomen. (klopt, maar dat kan preciezer – 2 punten)
  • NU: Daarbij richtte het onderzoek van Sims  zich op onverwachte en tijdelijke veranderingen in de economie, terwijl Sargent structurele veranderingen in de economie onderzocht. (Dit is wel een aardige zin, de rest van het artikel is minder – 4 punten)
  • FD: Hoogleraar Sylvester Eijffinger van de Universiteit van Tilburg spreekt van een ‘goedmakertje’. (Dit artikel citeert wel erg veel letterlijk uit het juryrapport. Het woord methoden komt 2x voor, dat is in de goede richting – 6 punten)
  • en we hebben een winnaar: dit stuk op Wetenschap24 stelt het het mooist (10 punten):

De economie verandert continu. Tijdelijk, maar ook permanent. Door beleid, maar ook door onvoorziene gebeurtenissen. Door verwachtingen, maar ook door reacties op die verwachtingen. Hoe kun je onder zulke omstandigheden nog bepalen wat oorzaak en gevolg is? De Nobelprijswinnaars voor de economie van dit jaar ontwierpen instrumenten om daarbij te helpen

[Vorig jaar]

Wat verder opvalt is dat overal wordt herhaald dat Jan Tinbergen de enige Nederlandse winnaar van de prijs is (zie bijvoorbeeld hier).  Hoewel dat technisch correct is, is het toch een beetje sneu voor Tjalling Koopmans.

 

Macro methodologie

Ja, die Nobelprijs. Het is conventionele macro van de soort die het niet zo erg goed deed in de kredietcrisis, maar zoals bekend is dit toch meer een oevre-prijs waarbij we niet teveel op recent nieuws moeten letten. De invloed van beide heren is zonder meer groot geweest en hun bijdrage nuttig. Ik zal hier kort uiteenzetten wat volgens mij één van de grote vernieuwingen uit de koker van Sargent en Sims is geweest.

Het is verleidelijk om bij macroeconomie te kijken naar de verhoudingen tussen twee variabelen en daar dan een regel van te maken. Neem bijvoorbeeld rente en investeringen; een korte studie naar de twee suggereert een lineair verband en al snel rekent de econoom met een vaste functie I=f(r).

Het probleem van de economie is dat dit soort simpele verbanden compleet voorbij gaat aan de warboel van oorzaak en gevolg die er in werkelijkheid is. Natuurlijk reageren investeringen op de rente, maar de centrale bank (die de korte rente vaststelt) reageert ook op de economische omstandigheden (waaronder investeringen) en zowel investeerders en bankiers gebruiken verwachtingen over elkaar. 

De grote bijdrage van Sims is dat hij een statistische methode populair heeft gemaakt die, zonder theorie, vaststelt wat op wat reageert. Daarbij is het ook mogelijk dat er wisselwerking tussen de twee is. Door tijdreeksen te analyseren kun je met die methode een impuls-respons diagram opstellen waarin uit één oogopslag blijkt hoe bijvoorbeeld prijzen op de rente reageren. Dat is vaak geen vaste verhouding, maar een dynamische aanpassing. In het lekenrapport [pdf] staat een voorbeeld:

Hier zie je dat er het eerste kwartaal niet veel gebeurt, daarna gaan de prijzen iets omhoog en daarna zakken ze (de rode lijn; het gearceerde gebied geeft de onzekerheid aan). Door deze bijdrage van Sims is er in ieder geval duidelijkheid over het soort verschijnselen dat macroeconomen zouden moeten verklaren. Als je dat eenmaal weet, dan gaat het met de rest een stuk makkelijker. Lees je tegenwoordig werk van toegepaste macroeconomen dan gaat het meestal op deze manier: we stellen vast wat de impuls-response van een aantal variabelen is, en we laten zien dat ons theoretische model dezelfde karakteristieken kan genereren. In het theoretische model krijgen ook de verwachtingen hun plaats, en dat is het terrein waarop Sargent veel gedaan heeft.

Volgens mij moeten we de prijs van vandaag dan ook te zien als een waardering voor ontwikkelingen in de macro methodologie. De methode van Sims geeft aan wat macroeconomen zouden moeten kunnen. Dat het verder nog niet allemaal perfect werkt, daar komen we later nog wel uit.

Conjunctuurindicator

Moet ik vandaag aandelen kopen of juist verkopen? Dat hangt af van de waarde van de bedrijven ten opzichte van de prijs. Die waarde wordt bepaald door de toekomstige winsten. Voor bedrijven die in Nederland verkopen hangen die weer samen met de staat van de Nederlandse economie. Groeien we nog een beetje of zit de klad erin? Wie het weet kan een leuke cent verdienen op de beurs.

Maar het is nog niet zo makkelijk om te weten hoe het er op dit moment voor staat. Het CBS heeft vorige week net berekend hoeveel we het tweede kwartaal gegroeid zijn. Dat gaat over de periode tot en met juni, al weer drie maanden geleden. Hoe is het nu?

Er zijn indicatoren die een beeld geven. Al twee weken na het verstrijken van een maand weten we het werkloosheidscijfer. Na een week weten we al wat de prijzen deden. En als alles goed loopt weten de inkoopmanagers als eerste hoe het met de bedrijvigheid staat. De leek kan overigens ook naar de beurskoersen zelf kijken, maar daar is weer geen geld mee te verdienen.

In dit drukke veld verwelkomen we vandaag de Z24-stand van Nederland indicator. Een barometer die de groei voor de lopende en de komende maand voorspelt. Ingrediënten zijn de (trage) CBS-cijfers maar daarbij, en dat moet uitmaken, gegevens van bedrijven die een vinger aan de pols van de economie hebben. Er is data van een vervoerder van energie, een vacaturesite, een bank en de autobranche. Een econometrist van de VU deed het zware werk [pdf]. De uitkomst: lichte krimp in september en oktober.

Leuk idee, uit de koker van de alomtegenwoordige Mathijs Bouman. En het kan zomaar werken. Maar dat weten we pas over drie maanden.

Griekenland: was het de moeite?

Nu eens even vanuit de Grieken gedacht. Jarenlang kon het land geld lenen tegen zeer lage tarieven, en de kans bestaat dat ze niet eens alles terug hoeven te betalen. Daar staat tegenover dat het op dit moment, en in de nabije toekomst, niet leuk is om een Griek te zijn. Er was een periode van geluk, nu is er een periode van verdriet. Hoe staan die tot elkaar in verhouding? Daarvoor moeten we een rentevoet berekenen

We doen een ruwe schatting. Laten we veronderstellen dat al het geld dat vanaf 1998 door de Griekse overheid is geleend, gezien kan worden als een overdracht uit Europa (in 1998 viel de Griekse rente voor het eerst samen met de Duitse, zie figuur 1 hier). Het IMF weet hoeveel de overheid per jaar, per Griek, geleend heeft. In deze grafiek staat de jaarlijkse toename van die schuld (de schuldquote maal het BBP per hoofd).

201109212357.jpg

Een benadering, natuurlijk, want het BBP beweegt ook en de cijfers waren niet altijd even betrouwbaar. Volgens de grafiek leende de overheid jaarlijks gemiddeld 1600 euro per Griek, het meeste op het eind.

Dan de kosten. In dit artikel van drie economen van UBS worden getallen genoemd. Nemen we aan dat Griekenland volgend jaar uit de euro gaat, dan zijn de kosten in 2012 zo’n 10,000 euro de man. Die zitten met name in de schade door het omvallen van de Griekse banken. Ieder volgend jaar is het inkomen per hoofd 3,500 euro lager.

Cruciaal voor de berekening is hoelang we de periode van kosten laten zijn. Want daarmee hebben we een reeks met ontvangen en betaalde bedragen en kunnen we een rentevoet uitrekenen die de twee aan elkaar gelijk maakt, en de netto contante waarde nul (ex ante, zie eerder hier voor een vergelijkbare berekening). We zetten de spreadsheet aan. Bij een betaalperiode van 10 jaar is de geïmpliceerde rente gelijk aan 6,9% (nominaal). Aan de hoge kant, maar niet ongekend. Wordt het 20 jaar, dan is de rente 9,4%. Het is interessant om te zien dat deze rentes hoger zijn dan de interest die het EFSF aan de Grieken in rekening brengt. Vanuit dat oogpunt kan Griekenland dus beter de schuld terugbetalen dan bankroet gaan.

Voorbehouden genoeg natuurlijk. De ontvangende cohorten zijn niet gelijk aan de betalende cohorten, en ook binnen generaties zullen er winnaars en verliezers zijn. En het kan geen kwaad de waarschuwing uit het UBS-rapport te herhalen: de kosten van eventuele rellen of burgeroorlog worden niet meegerekend.