Nobelprognose 2023

Het is de vrijdag voor de bekendmaking van de Nobelprijs Economie. Echte liefhebbers weten dan al hoe laat het is: tijd voor onze jaarlijkse Nobelprognose. Voor de 18e keer al weer. En ze zijn nog allemaal terug te vinden. Hier die van vorig jaar, en dan is het een kwestie van nog 16 keer terugklikken.

Vorig jaar won Acemoglu niet, ondanks onze voorspelling, maar ging de prijs naar Diamond, Dybvig, en Bernanke. Het was alweer de tweede Diamond die de prijs won (de eerste hadden we wel voorspeld trouwens). Toch evenveel als het aantal vrouwen. Het jaar daarvoor schoten we natuurlijk wel in de roos, met Card en Angrist. Ironisch genoeg misten we alleen landgenoot Imbens, wegens een soort misplaatst calimerocomplex.

Maar goed. Dit jaar dan maar Acemoglu? Niet onmogelijk, maar dat zou dan toch wel weer vrij macro zijn, net als vorig jaar. Het Nobelcomité houdt van variatie. Om dezelfde reden gaat ook Barro het opnieuw niet worden. Econometristen vielen twee jaar geleden nog in de prijzen, micro-theoretici het jaar daarvoor.

Lees verder “Nobelprognose 2023”

Accijnsverlaging

Het kabinet wil het “koopkrachtverlies verzachten, met name voor de lage inkomens“. Naar verluidt onder meer door de accijns op brandstoffen te verlagen. Toch maar even op een rijtje waarom dat een spectaculair slecht plan is.

  1. Vestzak-broekzak. Belasting is iets wat wij als volk gezamenlijk opbrengen. Lagere belastinginkomsten betekenen een hogere overheidsschuld die later toch weer door ons zelf terugbetaald moet worden. Het is dus een beetje alsof je naar de bank gaat, daar geld leent en vervolgens juichend naar buiten komt omdat je nu meer te besteden hebt.
  2. Maar het wordt erger. Vooral de grootverbruikers van benzine zullen profiteren van die accijnsverlaging. En dat zijn niet de lage inkomens. Integendeel, de helft van de lage inkomens heeft niet eens een motorvoertuig. (via)
  3. Het wordt nog erger. Een belasting raakt alle spelers op een markt, niet alleen degene die de rekening betaalt, zie tax incidence. Uiteindelijk wordt die accijns dus deels opgebracht door consumenten, deels door producenten. Verlaging van de accijns zal dus deels ten goede komen van de Nederlandse consument, deels van de buitenlandse producent. Rusland bijvoorbeeld. Goed, Nederland is maar een kleine speler op de internationale markt dus groot zal dit effect niet zijn, maar toch.
  4. Het wordt nog erger. Benzineconsumptie leidt tot negatieve externe effecten; milieuvervuiling en files. Belastingen zijn een goede manier om de private kosten meer in lijn te brengen met de maatschappelijke kosten, zie Pigouviaanse belasting. Het verlagen van die accijnzen slaat de verhouding tussen beide kosten juist weer verder uit het lood. (Noot: daarbij ga ik er van uit dat de huidige accijnzen lager zijn dan de externe effecten, maar dat lijkt me het geval).

Ergo: verlaging van de benzine-accijns betekent vooral het subsidieren van rijken en olieproducenten, ten koste van het ganse Nederlandse volk en het milieu. Moesten we maar niet doen.

Van een VENI word je lui?

Mooi onderzoek vorige week in PNAS (uitgebreide Nederlandse samenvatting hier) over de toekenning van VENI en VIDI beurzen door het NWO. Dat zijn beurzen om net gepromoveerde respectievelijk iets langer gepromoveerde onderzoekers de kans te geven onderzoek naar eigen keuze te doen. Zo krijgt vernieuwend onderzoek een impuls. Belangrijkste uitkomsten:

  1. Wie net wel een VENI krijgt, heeft een aanzienlijk grotere kans op een VIDI beurs (of soortgelijke middelen) dan wie net niet een VENI krijgt.
  2. De wetenschappelijke output in de vijf jaar na toekenning is niet wezenlijk verschillend voor mensen die net wel, en voor mensen die net niet een VENI hebben gekregen.

De auteurs interpreteren dit als bewijs voor een Mattheüs Effect: de reputatie die iemand heeft wordt belangrijker dan wat er daadwerkelijk gepresteerd is. Je krijgt een beurs omdat duidelijk is dat je goed bent, je hebt immers in het verleden al eens een beurs gewonnen. Dat idee.

Nu vond ik zelf eigenlijk vooral conclusie 2 nogal schokkend. Wie een VENI binnensleept verkeert in een luxe positie. Je krijgt de kans om je 3 jaar lang op je onderzoek te storten. Bursalen geven meestal nauwelijks tot geen onderwijs. Ze kunnen dus bijna twee keer zoveel tijd in hun onderzoek steken dan vakbroeders die minder geluk hadden en wel moeten buffelen in zowel onderzoek als onderwijs. Het effect van deze fikse extra inspanning? Helemaal niks. Nul. Noppes. Zo’n VENI lijkt dus pure kapitaalvernietiging. Het enige effect is dat de winnaar op zijn lauweren gaat rusten in de wetenschap dat het met die reputatie toch wel goed zit.

Sannikov

De John Bates Clark medal, u weet wel, de prijs voor de beste econoom werkzaam in de VS van onder de 40 (eerder) gaat dit jaar naar Yuliy Sannikov, Rus Oekraiener, en werkzaam op Princeton.

Ging de prijs sinds 2010 steeds naar toegepaste micro-economen (zie bericht vorig jaar), dit jaar is er dan eindelijk weer een hardcore theoreticus aan de beurt. Sannikov bouwt dynamische speltheoretische modellen in continue tijd, over onderwerpen die tot voor kort vooral in discrete tijd werden gemodelleerd (kartels, principal-agent, maar ook corporate finance en macro). Nogal geavanceerd allemaal (de man won niet voor niets drie gouden medailles op wiskunde-olympiades), maar hier staat een zeer goed en relatief toegankelijk overzicht.

Roland Fryer

De John Bates Clark Medal, prijs voor de beste econoom in de VS onder de 40 (zie eerdere berichtgeving) is dit weekend toegekend aan Roland Fryer, die dingen heeft gedaan op het gebied van arbeid, onderwijs, maar vooral raciale ongelijkheid in de VS.

Het leuke van zo’n prijs is ook dat het een aardig inkijkje geeft in wat er op dit moment echt toe doet in de economische wetenschap. Al zeker sinds 2010 (zie Wikipedia) is de prijs eigenlijk alleen nog maar gegaan naar toegepast, empirisch micro-onderzoek, vaak met veldexperimenten, over onderwerpen waar de gemiddelde Nederlandse krantenlezer bepaald niet aan zou denken als hij het economie-katern leest.

Fryer heeft een nogal opvallende achtergrond. Hij is zwart (als eerste winnaar), werd verlaten door zijn moeder, mishandeld door zijn vader, en komt uit een familie van drugsdealers. Dit artikel uit de New York Times is al uit 2005, maar nog steeds de moeite waard.

Een balletje meel

Cor ziet er niet best uit. Hij is de hele nacht opgebleven en heeft duizenden oliebollen gebakken. Het mag niet baten. De rij voor zijn zaak is bijna 30 meter lang en het lijkt erop dat de voorraad er ver voor sluitingstijd door gaat. Cor bakt de beste bollen van het dorp.

Ik heb gereserveerd en neem mijn zak bij de aparte balie in ontvangst. “Je moet je prijzen verhogen” probeer ik bij Cor. “Nu moet je straks mensen teleurstellen. En je had ook nog eens meer kunnen verdienen.”

Cor schudt zijn hoofd. “Weet je, ik vind het al moeilijk om er zoveel voor te vragen. Het blijft natuurlijk maar een balletje meel. Daar kun je de mensen geen kapitalen voor laten betalen.”

“Ja maar”, probeer ik nog, “nu moeten ze in een rij staan wachten. Misschien betalen ze liever iets meer voor een snellere service?”

“Dan hadden ze maar moeten reserveren.”

Het is inmiddels een jaar geleden dat ik dit gesprek voerde en ik ben er nog niet uit of mijn oliebollenbakker (olie-)dom is of een goed gevoel heeft voor het verloop van de vraagcurve. Gaan klanten werkelijk niet akkoord met een prijs die duidelijk veel hoger is dan die van de ingrediënten?  Of leidt een hogere prijs tot imagoschade voor de zaak waarmee Cor de rest van het jaar zijn geld verdient? In ieder geval zou hij de prijs voor gereserveerde bollen moeten verhogen, boven die voor de losse verkoop. Is die rij toch nog ergens goed voor.