Multiplier (3)

De berichten over multipliers vermenigvuldigen zich snel, maar het duurt waarschijnlijk nog jaren voordat het onderwerp weer zo in de mode is. Daarom nog even dit. In een artikel in het FD, waar Bas Jacobs vanochtend al het één en ander over gezegd heeft, staat de volgende passage:

Blanchard stelde echter dat de multiplier inmiddels 0,9 à 1,7 is. Boven de 1, kost de operatie meer dan het oplevert en neemt de schuld, die wordt uitgedrukt als percentage van het bbp, verder toe. Zo raakt een land dus van de regen in de drup.

De multiplier, u weet het nog, geeft het effect van een bezuiniging op het BBP. Is het ding 1, dan neemt het binnenlands product met evenveel af als de oorspronkelijke bezuiniging; boven de 1 is dat effect nog groter. Maar toch klopt de bewering van FD-journalist Marcel de Boer hierboven niet. Lees verder “Multiplier (3)”

Meer multipliers

Tweehonderdvijftig pagina’s telt de WEO, het halfjaarlijkse overzicht van het IMF, maar aan de reacties te zien hadden dat er net zo goed drie kunnen zijn. Zoveel kantjes telt Box 1.1, geschreven door Blanchard zelf, met als onderwerp die verdraaide multipliers waar ik eerder deze week ook al over berichtte. Dat laatste verplicht mij er nu nog iets meer over te zeggen. Lees verder “Meer multipliers”

Lachen en huilen met multipliers

Het is natuurlijk een treurige crisis waar we met z’n allen inzitten. Gelukkig valt er af en toe nog wat te lachen. Van de week bijvoorbeeld. Het begon, zoals zo vaak, met een tweet:

Slightly wonkish, dat klinkt als een lekkere versnapering tussen het serieuze wonk-werk door. Lees verder “Lachen en huilen met multipliers”

Einde aan de groei

In een vorm van economie die verdacht veel lijkt op boekhouden kun je economische groei toewijzen aan grofweg drie oorzaken: meer kapitaal, meer arbeid en meer productiviteit [eerder]. Wie iets wil zeggen over toekomstige groei moet dus uitspraken doen over verwachte ontwikkelingen in die drie grootheden. Bij arbeid en kapitaal gaat dat nog wel, maar het is nogal lastig om iets te zeggen over de toekomst van de productiviteit. Voor zover productiviteit wordt gedreven door technologische vooruitgang weten we zo ongeveer per definitie niet wat er allemaal nog mogelijk is.

Wat natuurlijk niemand ervan kan weerhouden om toch een poging te doen. Robert Gordon publiceerde recent een provocerend stuk op VoxEU waarin hij technologische vooruitgang grofweg toeschrijft aan een beperkt aantal technologische revoluties. Door de reikwijdte van die revoluties te beoordelen probeert hij het huidige tempo van de groei te verklaren en wat aan voorspelling te doen. De drie technologische revoluties zijn volgens hem de volgende:

  1. Stoommachines en spoorwegen (1750-1830)
  2. Elektriciteit, de verbrandingsmotor en nog een partij uitvindingen uit het tijdperk Edison. (1870-1900)
  3. Computers en internet (1960-nu)

De conclusie die Gordon op grond van deze classificatie bereikt is dat de tweede revolutie met afstand de meeste winst heeft opgeleverd en dat de effecten van nummer 3 nogal beperkt zijn. De korte opleving in de groei door revolutie nummer 3 was in 2004 alweer voorbij. Daarmee werpt hij de vraag op of we überhaupt nog wel productiviteitsgroei gaan zien de komende jaren.

In het wat langere paper [pdf] dat achter dit stuk schuilgaat illustreert Gordon de beperkte effecten van revolutie 3 met een gedachte-experiment. Stel, je moet een van de volgende twee verworvenheden opgeven: alle technologie van na 2002 (“Facebook, Twitter en de iPad”) of de wc en het stromende water in huis. “Gnuivend kiest het publiek altijd voor de eerste optie!” schrijft Gordon hierover.

Een iPad of water uit de kraan, dat is inderdaad geen moeilijke keuze. Maar dit lijkt me bij uitstek een bekrompen opvatting van de effecten van revolutie nummer drie. Ik ben geneigd wat positiever over de toekomst te denken, om de volgende reden. De indrukwekkende groei van de productiviteit na de eerste twee technologische revoluties werd telkens hinderlijk onderbroken door periodes waarin hele landen tot de grond toe werden afgebroken omdat er weer eens een oorlog uitgevochten moest worden. Hoewel niet altijd slecht voor de productiviteit, veroorzaakt zo’n oorlog toch een hoop ongemak. Een opmerkelijk gegeven over de tijd na 1960 is dat grote conflicten tussen ontwikkelde landen tot dusver zijn uitgebleven.

Dat kan toeval zijn, maar wellicht heeft het iets te maken met het gemak waarmee informatie uitgewisseld kan worden, via elektronische media zoals radio, televisie en internet. Dat maakt het moeilijker om de bevolking voor te liegen, en op die manier conflicten te beginnen. Bovendien zorgt de toegenomen stroom informatie voor sterkere economische banden, wat het voeren van oorlogen weer minder aantrekkelijk maakt. Als we de grote kosten van oorlogvoeren meenemen denk ik dat de communicatietechnologie een behoorlijk veel grotere impact op onze productie heeft gehad dan nu wordt aangenomen. Daarmee is niet gezegd dat we er ook nog een grote toekomstige groei mee kunnen creëren, maar ik ben zeer tevreden met het idee dat mijn iPad en ik voorlopig niet de schuilkelders in hoeven.

Wat het volk wil

Bij de stemwijzer vullen kiezers hun mening in over 30 stellingen, waarna zij een stemadvies krijgen. Een aardig bijproduct van deze site is de statistiek over de voorkeuren van de verzamelde deelnemers. Als iedereen één keer meedoet en zijn/haar oprechte mening invult is dit een geweldige opiniepeiling. Dat komt vooral door de omvang van de steekproef. Toen ik vanochtend op de site keek waren er al 1.553.927 stemwijzers ingevuld.

Natuurlijk wordt aan de voorwaarden voor een echte steekproef niet voldaan. Ik vul de stemwijzer zelf minstens twee keer in, één keer voor een stemadvies en één keer met andere antwoorden om te kijken met welke partijen ik het helemaal niet eens ben. Als iedereen dat doet zijn de statistieken waardeloos. Aan de andere kant heeft een gewone enquête ook zo zijn nadelen, en heeft de stemwijzer als voordeel dat een eerlijk antwoord voor de deelnemer tot een nuttig advies leidt. Dat motiveert wellicht om open kaart te spelen.

In het verleden heb ik resultaten van eerdere stemwijzers gebruikt om te kijken hoe Nederlanders over economische onderwerpen denken (hier en hier). De conclusie was beide keren dat die gedachten nogal afwijken van de standaard economische wijsheden: liever geen lump sum, geen flexibiliteit of concurrentie. De kiezer heeft ook niet veel op met vrij verkeer van arbeid of een onafhankelijke centrale bank.

De aankomende verkiezingen geven de mogelijkheid om te kijken of er ook beweging zit in die meningen. Anderhalf jaar geleden waren er Provinciale Statenverkiezingen; er was er toen een stemwijzer Eerste Kamer beschikbaar. In de huidige stemwijzer is aantal stellingen (vrijwel) gelijk gebleven. Daarmee kunnen we zien of Nederlanders van mening veranderd zijn.

Kiezers kunnen bij elke stelling kiezen voor eens of oneens, of  voor geen mening. Ook kunnen ze achteraf aangeven welke stellingen voor hen belangrijk zijn. In de tabel hieronder staan de percentages eens en oneens (die dus niet optellen tot 100) en de positie in de top-30 belangrijke stellingen (1 wordt het belangrijkst gevonden) die ik vanochtend op de site las. Ik licht de economische stellingen eruit:

Jaar Stelling Eens Oneens Belangrijk
2012 De leeftijd waarop iemand AOW krijgt moet 65 jaar blijven, in ieder geval tot 2020. 50% 42% 2
2011 De leeftijd waarop iemand een AOW-uitkering krijgt moet 65 jaar blijven 54% 37% 2
2012 Het moet voor werkgevers gemakkelijker worden om werknemers te ontslaan. 32% 59% 4
2011 Het moet voor werkgevers gemakkelijker worden om werknemers te ontslaan. 33% 54% 7
2012 De aftrek van de hypotheekrente moet niet verder worden beperkt. 53% 34% 1
2011 De hypotheekrenteaftrek moet de komende jaren onaangetast blijven. 53% 34% 1
2012 De hoogte van de kinderbijslag moet afhangen van het inkomen. 75% 21% 8
2011 De hoogte van de kinderbijslag moet afhankelijk worden van wat iemand verdient. 74% 21% 5
2012 De regering moet de studiebeurs afschaffen. Studenten moeten voortaan geld lenen voor hun studie. 17% 77% 3
2011 Het collegegeld moet fors omhoog voor studenten die meer dan een jaar extra over hun studie doen. 33% 56% 3

Als eerste valt op dat er maar weinig beweging zit in de percentages. Iets minder kiezers willen de AOW-leeftijd handhaven, ondanks de minder scherpe stelling. Over ontslagrecht, hypotheekrente en kinderbijslag zijn de meningen vrijwel exact hetzelfde verdeeld als vorig jaar, alleen het aantal tegenstanders van een minder streng ontslagrecht loopt iets op, met stemmers uit het kamp “geen mening” zo te zien. De laatste stelling is wat aangescherpt, wat het hogere percentage tegenstanders wellicht verklaart. In alle gevallen stemt meer dan de helft tegen wat ik de economische orthodoxie* zou noemen (AOW omhoog ivm. hogere levensverwachting, flexibele arbeidsmarkt, afbouwen HRA, zoveel mogelijk lump sum uitkeringen, en investeringen in menselijk kapitaal zelf  bekostigen). En dat niet uit desinteresse, want deze stellingen worden ook nog eens het belangrijkst gevonden.

Het volk tegen de economen? Dat beeld wordt wat afgezwakt als we naar de andere economische stellingen kijken, degenen die vorig jaar niet op de lijst stonden:

Stelling Eens Oneens Belangrijk
Het tekort op de begroting mag in 2013 niet meer dan 3% bedragen. 58% 24% 7
Gemeenten moeten zelf kunnen bepalen of de winkels op zondag open mogen zijn. 82% 14% 26
Er moet Europees toezicht op banken komen. 75% 16% 10
De periode dat iemand een WW-uitkering krijgt moet veel korter worden, maar het bedrag moet de eerste maanden wel omhoog. 33% 50% 11
Verhuurders van woningen moeten zelf kunnen bepalen hoeveel huur ze vragen. 32% 62% 16
Er moet meer concurrentie tussen zorginstellingen (marktwerking) komen. 35% 55% 12

Over het tekort kun je van mening verschillen, afhankelijk van de waarde die je hecht aan Europese regels (voor ons en andere landen) maar de kiezer gaat hier niet voor het makkelijke antwoord. Zondags winkelen is populair maar niet belangrijk, Europees bankentoezicht wel. Voor die twee stellingen  is waarschijnlijk wel een groot  aantal economen te vinden. Verder graag niets veranderen: de WW moet zo blijven, geen vrije huurmarkt en geen vrije zorgmarkt.

Het behoudzuchtige beeld dat opstijgt uit deze statistieken is misschien wat geflatteerd. De kiezer mag aangeven hoe het moet, maar er is geen beperking op de mogelijkheden. Een echte afruil wordt niet gevraagd, wat het makkelijk maakt om voor hoge uitkeringen en lage belastingen te kiezen. Een stemwijzer die rekening houdt met schaarste zou misschien een beter beeld geven.

* Het is mij bekend dat er voor elke mening ook een econoom bestaat – ik probeer hier aan te geven wat men, op grond van het wereldbeeld dat in de standaard economische theorie geschetst wordt, zou kunnen vinden.

Iets doen, niets doen

Wat is het verschil tussen iets doen en iets laten? Wie zijn fiets verkoopt voor 100 euro eindigt net zo als degene die de aanschaf van dezelfde fiets overweegt, maar niet uitvoert (namelijk met 100 euro en zonder fiets). Althans, in de puur economische overweging. Er is zou ook geen verschil moeten zijn tussen het verwijderen van een regel uit het wetboek, en het automatisch verlopen van dezelfde regel.

Helaas is dit één van de gevallen waarin de puur economische overweging de plank misslaat. Argeloze burgers hebben een heel verschillende houding tegenover de situaties met de fiets; dat probleem staat bekend als de status quo bias [pdf]. En voor wat betreft de regels is er een vergelijkbare neiging om alles bij het oude te laten in de politiek.

Voor dat laatste kun je verschillende redenen voor aanvoeren. Ten eerste kost het moeite om iets te veranderen, en de beschikbare voorraad moeite is beperkt. Daar komt bij dat het vaak verstandig is om niet teveel dingen tegelijk te veranderen, zelfs als die veranderingen in theorie beter zouden moeten zijn. Onze kennis over het systeem is ook beperkt, waardoor we maar beter niet te ver afwijken van wat bewezen werkt.

Maar behalve dit conservatisme is er ook nog een inzicht uit het spookgebied tussen economie, psychologie en politieke wetenschappen dat iets zegt over het verschil tussen iets doen en niets doen: degene die iets doet is ervoor verantwoordelijk, in politieke zin. Wie de belastingen verlaagt is veel meer zichtbaar verbonden met de wijziging dan dan degene die ze niet verhoogt. Die verantwoordelijkheid maakt actie duurder dan inactie.

Dat de Amerikanen het verschil tussen doen en laten goed begrijpen is te zien aan het veelvuldig gebruik van sunset clauses in de Amerikaanse wetgeving. Daarbij wordt de wet automatisch weer ingetrokken na een bepaalde, vooraf vastgestelde, periode. De wet in stand houden betekent dat er iets moet gebeuren, in plaats van niets. Als dit geen verschil zou maken was de clause verspilde inkt, maar dat is niet het geval. De bepaling zorgt ervoor dat een nieuw cohort politici expliciet de verantwoording neemt voor een maatregel, in plaats van een stilzwijgende verlenging.

Zijn sunset clauses een goed idee? Ik ben geneigd om ja te antwoorden, de bepaling zorgt ervoor dat er af en toe opnieuw naar de zinnigheid van een maatregel wordt gekeken. Stel dat er bij de invoer van de hypotheekrenteaftrek (in 1893) een bepaling was opgenomen dat de aftrek in 2018 weer zou worden afgeschaft. Geen radicaal andere situatie, want de huidige Tweede Kamer zou makkelijk kunnen beslissen de afschaffing ongedaan te maken. Toch zou dat een heel ander debat zijn dan het huidige “niet tornen aan”.

Maar er is vast een optimum in het gebruik van dit soort wekkers te vinden. De grondwet moet niet elke vijf jaar ter discussie komen, en als bekende strijdpunten steeds opnieuw worden bevochten levert dat teveel onzekerheid op. Dat laatste is goed te zien bij wat tegenwoordig de fiscale klif heet, het feit dat in de VS crisismaatregelen ter grootte van 4% BBP op 1 januari aanstaande verlopen. Dat ze nu actief verlengd moeten worden geeft een compleet andere situatie dan als ze rustig bleven bestaan. Maar of dit in dit geval wenselijk is, valt te betwijfelen.

Merchandise

In de grote ruimte die het EK van 1988 in mijn herinneringen inneemt, bewaar ik een speciale plaats voor de afkondiging van de laatste wedstrijd vanuit de studio in Hilversum. Minuten nadat het Nederlands elftal de finale heeft gewonnen, laat Mart Smeets aan de camera een voetbal zien met de opdruk Nederland Europees Kampioen 1988. “Hij is er al jongens”, spreekt Mart, “deze bal”.  (Het fragment is te zien op 2:11 van deze video.)

De schrik sloeg mij om het jeugdige hart. Wat als we de finale niet hadden gewonnen? Dan zouden al die ballen waardeloos zijn!

Het was inderdaad een onschuldige tijd. En bij het vooruitkijken naar de wedstrijd van zondagavond, mogelijk Nederland’s laatste op dit toernooi, moeten we ook zeker even denken aan die slimme handelaren die ergens in de polder een pakhuis vol met merchandise hebben liggen. Nederland Europees Kampioen 2012. Er hangt veel van onze jongens af.

Om het zekere voor het onzekere te nemen zou het goed zijn als deze handelaren even hun licht opsteken bij de collega’s in de VS, die elk jaar voor beide deelnemers aan de Super Bowl een overwinningsshirt laten maken. De (ex-post) waardeloze helft van die order gaat met een container naar Afrika waar generaties kinderen er met veel plezier in lopen, zich onbewust van de tragische opdruk. Niet dat het nu al nodig is om de container te boeken, maar hou het in het achterhoofd.

Kruispost van het economie.nl EK-blog.

Nederland die heeft de bal

Trudo heeft gelijk, een peiling toont aan dat een overweldigende 46 procent van alle Nederlanders denkt dat Oranje dit EK kampioen gaat worden. Bij het horen van dit getal vroeg ik me af of, de wijsheid van de massa indachtig, dit nu betekent dat de kans dat Nederland straks de finale wint 46% is. Dit hoeft niet logisch te volgen en een tegenvoorbeeld is snel gevonden: stel dat elk land een even grote kans heeft om te winnen (1/16 min een beetje), en Nederland een net iets grotere kans (1/16 plus wat beetjes). Stel vervolgens dat alle Nederlanders dit perfect weten, dan zou je peilen dat 100% van de Nederlanders verwacht dat Oranje kampioen wordt, terwijl de kans in werkelijkheid maar net boven de 6 procent is.

Toch vrees ik dat de gepeilde Nederlanders misschien wat optimistisch zijn over de kansen van ons elftal. De odds voor Nederland staan op het moment van schrijven op 8, wat ons een kans van 12,5% op de titel geeft. Spanje en Duitsland gaan ons voor met ieder rond de 25%. Het is niet onredelijk om deze getallen aan te houden als objectieve kansen, wat de vraag oproept waarom het vertrouwen van het Nederlands publiek in Oranje zo groot is.

Het is een bekend verschijnsel dat de manier waarop een vraag gesteld wordt, grote invloed heeft op het antwoord. Persoonlijk denk ik dat de Nederlanders in deze peiling vooral aangeven dat ze het erg leuk zouden vinden als ons land kampioen zou worden. Ze weten dat enig zelfvertrouwen hierbij essentieel is. Een betere inschatting van onze kansen wordt waarschijnlijk verkregen als we de Nederlanders ook vragen: “zou u verbaasd zijn als Oranje dit EK géén kampioen werd?”.

Kruispost van het economie.nl EK-blog.

Dieren voor de Partij

Het voorspellen van de uitslag van het komende EK is vrijwel onmogelijk, zo wordt op deze site al diverse keren gememoreerd. Maar zijn de geleerde economen wellicht Paul de Octopus vergeten? Deze inktvis, die zijn uitspraken deed vanuit een dierentuin in Oberhausen, voorspelde tijdens het vorige WK de volledige reeks van het Duitse elftal correct, en zag tevens het Nederlandse verlies in de finale aankomen. Paul werd een mediasensatie en zijn (correcte) voorspelling dat Duitsland de halve finale niet zou overleven kwam hem op heuse doodsbedreigingen te staan.

Helaas heeft Paul deze zomer niet gehaald en dus kunnen we niet van zijn deskundigheid genieten. Maar wat wist de octopus dat wij niet wisten? We kunnen natuurlijk niets uitsluiten, maar een mogelijke verklaring voor Paul is het fenomeen van survivorship bias, waarbij we misleid worden door een filter op onze waarneming. De enige reden dat we überhaupt van Paul hoorden, was zijn succes – van alle dieren die voorspellingen deden haalde alleen Paul het nieuws, omdat hij (door dom geluk) de juiste uitslag voorspelde. De bekendheid van Mani de Parkiet, bijvoorbeeld, is net als zijn successen een stuk minder groot.

Paul in betere tijden

Overlevings-bias is een bekend fenomeen uit de economie, het is de reden dat er zoveel onfeilbare beleggers op televisie zijn en ook de reden waarom het historische rendement van de huidige grote bedrijven het verwachte rendement van tien jaar geleden overschat. Economen zijn niet immuun: een bekende flater uit de groeitheorie is terug te voeren op overlevings-bias. Voor de media maakt het niet uit: Paul was een guitig item en uiteindelijk had hij alles goed.

Slimme huisdierenbezitters kunnen van deze situatie profiteren door hun eigen dier de uitslag van EK-wedstrijden te laten voorspellen. Waarschijnlijk wordt het niks, maar als uw cavia het per ongeluk goed doet staat binnen een mum van tijd de camera op de stoep. Sterker nog: u kunt de voorspelling nu al doorgeven bij deze omroep en op die manier meedingen naar kortstondige beroemdheid. Eventuele doodsbedreigingen moet u helaas op de koop toenemen.

Kruispost van het economie.nl EK-blog.

Een Keynes voor iedereen

Lex Hoogduin raadt zijn Twitter-volgers aan om Keynes te lezen. Niet het bekendste werk, de General Theory, maar het Tract on Monetary Reform (zie hier voor een korte recensie, gezien vanuit de hedendaagse economie). Met Keynes in de hand kun je aldus verschillende uitspraken doen over de situatie van vandaag de dag. De GT-Keynes legt de nadruk op de rol van de overheid om in recessies de uitgaven op peil te houden, de TMR-Keynes waarschuwt dat de waarde van geld stabiel hoort te zijn, wil de economie goed functioneren.

In principe kunnen beide Keynesen door één deur. De monetaire autoriteit in Europa is strikt gescheiden van de fiscale overheden en terwijl de ECB op de waarde van de munt let, kan de overheid stimuleren. Maar in de praktijk zijn deze zaken moeilijker te scheiden. Wie wil stimuleren moet lenen, en juist de overheden met de grootste recessie kunnen niet meer (goedkoop) lenen op de markt. De suggestie dat de ECB dan maar moet uitlenen brengt de beide Keynesen in tegenspraak.

Een bekende uitspraak over economen (door Winston Churchill, nota bene) is dat wie twee economen om raad vraagt, twee antwoorden krijgt, behalve als Keynes erbij is, omdat er dan drie antwoorden komen. In dit geval kun je de andere econoom achterwege laten omdat er inderdaad een derde Keynes is die hier nog iets over te zeggen heeft: in The Economic Consequences of the Peace schrijft John Maynard over de gevolgen van het verdrag van Versailles. Na de  Eerste Wereldoorlog werd Duitsland in dat verdrag verplicht om een geweldige schuld aan te gaan, ter compensatie van de verliezen van de tegenstander. Keynes ziet in dat boek al aankomen dat zoiets nooit goed kan gaan, en voorspelt tamelijk accuraat dat het verdrag wel moet leiden tot een volgende oorlog. Er is een duidelijke les te trekken over de mogelijkheid landen met grote schulden te dwingen die helemaal terug te betalen, zonder politieke gevolgen. (En inderdaad: ook Hoogduin kent deze Keynes.)

Voor elk standpunt een Keynes, lijkt het. Kunnen we nu concluderen dat economen ook maar wat zeggen? Me dunkt van niet (en deze zeker niet). Eerder is dit een les dat economische problemen complex zijn en er veel afwegingen gemaakt moeten worden. Die kun je afzonderlijk bekijken en dan is het vaak een uitgemaakte zaak, maar in de praktijk komt alleen het totale probleem op tafel. Toch benieuwd wat Keynes ervan gezegd zou hebben.