Gratis boeken

Binnen de nieuwe groeitheorie (nou ja, nieuw in de jaren ’90 van de vorige eeuw) wordt veel nadruk gelegd op het feit dat sommige geproduceerde diensten nonrival zijn: als ik de dienst gebruik, kan iemand anders hem tegelijkertijd gebruiken. De dienst die de Nederlandse dijken ons leveren is bijvoorbeeld nonrival, maar vrijwel altijd gaat het in de groeitheorie over kennis. Want als ik een idee gebruik, is het niet verdwenen voor de andere geïnteresseerden.

Het zusterbegrip dat snel opduikt als het over rivaliteit gaat, is excludability. Netflix is een voorbeeld van een nonrival dienst waar de eigenaar wel degelijk geld voor kan vragen aan iedere gebruiker. Sommige nonrival diensten zijn niet op die manier te beheersen: de goede mop die ik heb bedacht is niet geheim te houden, nadat ik hem in het café verteld heb. De mop is non-excludable.

Opnieuw gaat het al snel over kennis. Patenten en copyrights maken nieuwe kennis enigszins excludable, maar de kopieermachine, en later het internet, ondergraven de praktische uitvoerbaarheid van die juridische middelen. Bovendien is de vraag of het wenselijk is om diensten, die in principe gratis geleverd kunnen worden, aan het publiek te onthouden. Ja, gaat dan het argument, want als degene die de kennis creëert er niets aan kan verdienen, dan komt er ook geen nieuwe kennis bij.

Midden in deze discussie staan de uitgevers van wetenschappelijke literatuur. Hun bedrijfsmodel stamt uit het excludable houden van kennis, maar dat is bijna niet vol te houden als die kennis met publieke middelen wordt opgebouwd. Het nieuwe model lijkt te worden dat de onderzoeker vooraf betaalt voor publicatie, waarna de kennis vrij beschikbaar wordt. Het is nog onduidelijk of er in dit systeem een werkelijke taak voor de uitgevers overblijft.

Maar wat doen we dan met de grote berg kennis die nog onder het oude systeem is gepubliceerd? Dat verschilt vooralsnog per uitgever. De meesten lijken tot in lengte van dagen voor de kennis betaald te willen worden, maar er is hoop: uitgeverij Springer heeft onlangs haar collectie van boeken ouder dan 10 jaar open op de website gezet. Hier staat de lijst met 3,539 economieboeken van voor 2006, met onder meer een Engels-Frans-Duits-Nederlands economiewoordenboek.

Een fijn kerstcadeau. Hoewel. Nu kennis weer wat minder schaars geworden is, neemt jammer genoeg de schaarse factor tijd weer in belang toe. 3,539 boeken! [Gevonden via Hacker news]

Een waterdicht BTW-systeem

En nu iets leuks uit mijn vakantie. Elke bon die ik kreeg van een Kroatische verkoper, of het nou de serveerster op het terras was, of de beheerder van de grote glijbaan langs de kant van de weg, was voorzien van een mysterieuze code. Mijn Kroatisch is niet geweldig, zodat mij de aanduiding “JIR” niet meteen iets zei, maar ik moest erachter komen wat de getallen voorstelden.

kroabon

Gelukkig was er Wifi en zo kwam ik op dit paper [pdf], dat in het Engels kort uitlegt waar het hele systeem voor bedoeld is. Op het moment van verkoop maakt de verkoper contact met een computer van de overheid en meldt de transactie aan; hij/zij krijgt de code terug als bewijs dat dit gebeurd is, en print die op de bon. Om er zeker van te zijn dat de verkoper geen codes uit zijn duim zuigt, kan de klant thuis (of op zijn telefoon) checken of de overheid ook echt van de transactie weet, door de code op een website te valideren.

Waarom dit alles? Wel, als de overheid op de hoogte is van alle transacties, zelfs als die met cash worden voldaan, is het heffen van BTW een stuk simpeler. Waar andere landen vertrouwen op een bonnetje zonder code (zie #24 hier) of met enigszins vreemde plannen komen, lijkt dit systeem behoorlijk waterdicht. Dat veronderstelt wel dat de klanten af en toe hun code checken (32 getallen lang – da’s veel voor mensen met dikke vingers) en de ambtenaren onkreukbaar. Maar ambtieus is het systeem zeker. Het zal niet toevallig zijn dat ik het aantref in een land dat pas recent bestaat: een mooi voorbeeld van leapfrogging.

De econoom in de kaartenbak

Gisteren stond ik stil bij een aantal beweringen over economen uit dit artikel van Rutger Bregman in de Correspondent. Daarin draait het om de vraag of economen andere wetenschappers verdringen uit het publieke debat. Het bewijs daarvoor is niet erg sterk. Op de achtergrond speelt de kwestie waar de inzichten van (bekende) economen eigenlijk op gebaseerd zijn. Daarover vandaag iets meer.

Er zit nogal een verschil tussen de econoom die zijn of haar onderzoek toelicht, in de krant of in de Tweede Kamer, en een professor die een quote voor het nieuws afgeeft. Die twee soorten invloed worden in het artikel min of meer gelijk gesteld, wat volgens mij de zaken wat verwart. Ik ga ervan uit dat de econoom die uit gedegen onderzoek citeert op eigen benen kan staan en wil het hier hebben over tweede variant. Er is tegenwoordig sprake van een select gezelschap media-economen, zo blijkt uit een leuk scriptie-onderzoek waaruit het artikel in de Correspondent citeert. De meerderheid van de vermeldingen in de Nederlandse kranten komt voor rekening van niet meer dan 12 economen. Volgens mij is dit fenomeen betrekkelijk nieuw; als vroege voorloper van de huidige media-econoom kan ik hoogstens Jan Pen bedenken.

Hoe kan het dat zo’n beperkt aantal economen de kranten (en andere media) domineert? Het is verleidelijk om hier naar de superstar theorie te grijpen. Die zegt dat bij lage marginale kosten, kleine kwaliteitsverschillen grote gevolgen kunnen hebben. Maar dat zou betekenen dat de meest bekende economen ook de beste economen zijn. Daarover zijn de meningen verdeeld.

Het is waarschijnlijk beter om eens goed naar de transactie van een interview te kijken. Aan de vragende kant staat de redacteur. Die heeft een vaag idee voor een verhaal en wil een hapklare, begrijpelijke brok informatie. Liefst informatie die goed in het grotere verhaal past, en in het geval van radio en tv graag ook goed onder woorden gebracht door iemand die niet al te vaak uh en ah zegt. Maar de redacteur kan de kwaliteit van de analyse niet goed inschatten.

De geinterviewde wordt zelden betaald voor zijn inspanning; de tegenprestatie is beroemdheid, en het idee iets bijgedragen te hebben aan het publieke discours. Tussen verschillende personen zal zowel de moeite die een interview geven kost, als de (subjectieve) opbrengst, verschillen.

Opsommend: een succesvolle transactie is waarschijnlijker als de econoom zegt wat de redacteur al dacht, en de econoom dat met plezier en zonder gestotter kan doen. Merk op dat de kwaliteit van de economische analyse op het eerste oog geen enkele rol speelt bij het tot stand komen van de transactie.

Natuurlijk zijn er grenzen. Als de econoom bij herhaling lariekoek verkoopt zal er uiteindelijk wel een ingezonden brief komen, of een boze beller. Economen onderling willen nog wel eens reageren op geschreven stukken. Maar tégen dit natuurlijke evenwicht werkt het feit dat wie eenmaal in de kaartenbak van de redacteur zit, regelmatig om zijn of haar visie gevraagd wordt.

Dat laatste is ook wel te begrijpen. Voor zijn interview kan de redacteur op zoek naar een willekeurige deskundige, bijvoorbeeld door de universiteit te bellen (terzijde: ik haalde ooit het RTL nieuws omdat ik de enige was die bij de vakgroep op vrijdagmiddag de telefoon opnam). Maar door meteen een bekende te bellen, kan de redacteur een hoop onzekerheid uitschakelen, en sneller tot een transactie komen.

Dat verklaart waarom we zoveel dezelfde mensen in de krant en op tv zien. Maar voegen ze iets toe? Het verhaal van de transactie laat zien dat niet is uit te sluiten, dat continu de verkeerde man of vrouw in de krant verschijnt. Maar dat lijkt me dan niet de schuld van de economen als groep, zoals in het artikel gesuggereerd wordt – voor andere disciplines zou dezelfde logica moeten gelden. Wie weet welke getalenteerde econoom wordt overgeslagen als Maarten van Rossem weer eens gebeld wordt?

Wie betere kwaliteit van analyse wil, zou er dus voor moeten zorgen dat de kwaliteit daarvan een grotere rol gaat spelen bij het uitnodigen van experts. Onder meer Philip Tetlock maakt zich hier in de VS sterk voor, door middel van het systematisch scoren van voorspellingen. Daar ligt nog een mooi terrein braak in Nederland.

De machtigste wetenschapper

Dit artikel, dat een paar dagen geleden op de Correspondent verscheen, vraagt om een reactie. Het beschrijft de invloed van economen op beleid en hun rol in de media, vergeleken met andere wetenschappers zoals filosofen en historici. Volgens Rutger Bregman (zelf historicus) is de econoom de machtigste wetenschapper, en zijn cijfers over mediaoptredens “verbijsterend”.

Ik haal de twee zaken (macht en media) even uit elkaar. Over economen in de media zal ik morgen wat zeggen. Wat betreft de macht komt het artikel met harde cijfers:  het aantal vermeldingen van economen (en economie) in Kamerstukken en in de krant. Daar zien we dat economen vaker worden genoemd dan collega-wetenschappers, en het gat wordt na 2008 groter.

corres_econ

De suggestie is dat economen onevenredig vaak worden aangehaald. Volgens Bregman is het zo dat economen “historici, filosofen, sociologen en antropologen wegdrukken in de besluitvorming”. Vermoedelijk zou een uitkomst waarbij alle disciplines ongeveer even vaak worden geraadpleegd, als eerlijker gezien worden. Dringt de econoom zijn of haar mening op, ten koste van de rest?

Als econoom zeg ik daarover: het is een kwestie van vraag en aanbod. Als we uitgaan van vermeldingen in de Kamer, zoals in de grafiek hierboven, lijkt het me dat de Kamerleden expertise zoeken op het gebied van zaken waar de Kamer over moet beslissen. Dat kan natuurlijk van alles zijn. Als gaat het over het deelnemen aan een vredesmissie, of de vraag of je koning mag beledigen, lijkt het me heel goed om historici of filosofen om raad te vragen. Bij kwesties zoals het hervormen van het belastingstelsel of maatregelen tegen excessieve beloning zou je misschien beter een econoom kunnen polsen. De verhouding geraadpleegde wetenschappers zou dus bepaald moeten worden door de vraag: waar houdt de Kamer zich zoal mee bezig? Betreft dat hoofdzakelijk gebieden waar economie een belangrijke rol speelt?

Nou gaat economie zo’n beetje over alles, maar dat kun je ook over geschiedenis of filosofie zeggen. Wel zijn er een hoop economische inzichten die specifiek voor politici goed van pas kunnen komen, omdat ze helpen om de gevolgen van beleid in beeld te brengen. Ik denk bijvoorbeeld aan (maatschappelijke) kosten-baten-analyses of een analyse van marginale belastingdruk voor en na beleid. Hier komt het ideaal van Keynes, economen als een soort van tandartsen, dichtbij. Economen dragen informatie aan, de politicus beslist. Als er vanuit de Kamer (of de krant) veel vraag naar economische informatie is, zullen er veel economen geraadpleegd worden.

Dan het aanbod. Economen worden niet geboren, net zomin als historici. Een mens wordt econoom door economie te studeren. Een reden dat er meer economen dan filosofen optreden in de Kamer, is wellicht dat er veel meer economen dan filosofen zijn. Maar belangrijker is misschien nog wel: wie kiest ervoor om economie te gaan studeren? Dat kan zomaar eens het type mens zijn, dat zich graag bezighoudt met  het soort vraagstukken waar de Kamer over gaat. Dat die daar uiteindelijk terecht komt om zich met Kamerzaken te bemoeien, komt wellicht niet alleen door de studie.

Conclusies trekken op grond van de grafiek is dus lastig. De vraag of economen dominant zijn hangt af van de toegevoegde waarde van het advies, en de vraag of economen andere nuttige inzichten verdringen. Dat valt niet af te lezen uit deze lijntjes. Maar de vraag wat de econoom eigenlijk kan, is natuurlijk wel belangrijk. In het artikel wordt stilgestaan bij het feit dat economen niet kunnen voorspellen, iets wat ik graag beaam. Maar kunnen ze daarmee helemaal niks? Of kunnen ze minder dan ze beweren? Het stuk over media-economen biedt houvast om daar verder over te denken. Morgen meer.

(Eerder over economen en wat ze wel en niet kunnen.)

Madman theory

Zit u ook handenwringend te wachten op nieuws over de onderhandelingen tussen Griekenland en de eurozone? Wij wel, al was het alleen maar omdat de Griekse onderhandelaar een uitgebreide kennis over speltheorie bezit. Dat maakt het leuker dan, bijvoorbeeld, de mislukte pogingen van een stofzuigerhandelaar om een grote tegenpartij een loer te draaien.

Maar stijgen zijn kansen ook door deze theoretische kennis, of maakt het Griekenland juist kwetsbaar, omdat Europa weet met een rationele tegenstander van doen te hebben? Oh maar wacht – de onderhandelaar ontkent in de krant een strategisch spel te spelen, omdat er maar één mogelijke uitkomst is.

Heerlijk toch? Voor de niet-ingewijden, het kan niet lang meer duren voordat we Varoufakis gebruik zien maken van de volledige Madman-theorie, ooit geperfectioneerd door Richard Nixon. Een simpele inleiding voor Nederlanders vindt u hier onder de titel Slagbomen dalen automatisch.

Een balletje meel

Cor ziet er niet best uit. Hij is de hele nacht opgebleven en heeft duizenden oliebollen gebakken. Het mag niet baten. De rij voor zijn zaak is bijna 30 meter lang en het lijkt erop dat de voorraad er ver voor sluitingstijd door gaat. Cor bakt de beste bollen van het dorp.

Ik heb gereserveerd en neem mijn zak bij de aparte balie in ontvangst. “Je moet je prijzen verhogen” probeer ik bij Cor. “Nu moet je straks mensen teleurstellen. En je had ook nog eens meer kunnen verdienen.”

Cor schudt zijn hoofd. “Weet je, ik vind het al moeilijk om er zoveel voor te vragen. Het blijft natuurlijk maar een balletje meel. Daar kun je de mensen geen kapitalen voor laten betalen.”

“Ja maar”, probeer ik nog, “nu moeten ze in een rij staan wachten. Misschien betalen ze liever iets meer voor een snellere service?”

“Dan hadden ze maar moeten reserveren.”

Het is inmiddels een jaar geleden dat ik dit gesprek voerde en ik ben er nog niet uit of mijn oliebollenbakker (olie-)dom is of een goed gevoel heeft voor het verloop van de vraagcurve. Gaan klanten werkelijk niet akkoord met een prijs die duidelijk veel hoger is dan die van de ingrediënten?  Of leidt een hogere prijs tot imagoschade voor de zaak waarmee Cor de rest van het jaar zijn geld verdient? In ieder geval zou hij de prijs voor gereserveerde bollen moeten verhogen, boven die voor de losse verkoop. Is die rij toch nog ergens goed voor.

2014

Een schamele 31 berichten op de site, dit jaar. Laten we het positief bekijken: uw bloggers kregen ook de afgelopen 12 maanden weer meer verantwoordelijkheden buiten het runnen van eco.nomie.nl. De berichtenluwte is niet onopgemerkt gebleven:

Zelfs het bezoek liep dit jaar terug. We noteerden 772.531 pageviews, zo’n 13% minder dan in het recordjaar 2013.

2014

De top tien van zoektermen (oftewel, hoe kijkers op deze site terechtkomen) is, zoals ieder jaar, weer flink door elkaar gehusseld. We zien het WK voetbal prominent terugkomen op plaats 2 en 7, iets dat in het vorige WK-jaar nog niet het geval was. De zoekterm “solliciteren” zakt van 2 naar 8, een teken dat het met de arbeidsmarkt iets beter gaat. De vele mensen op zoek naar informatie over schuttingen komen steevast op dit bericht uit, wat ze niets verder helpt.

1 vrijdag humor
2 meest voorkomende uitslag wk
3 (3) inkomensverdeling nederland
4 (10) producentensurplus
5 (7) accijns op vuurwerk
6 schutting schade
7 hoe win ik voetbalpool
8 (2) solliciteren
9 phillips curve data
10 schutting ideeen

Dat was, wat ons betreft, 2014. Ik zou graag eindigen met goede voornemens over de vele berichten die we in 2015 gaan schrijven. Maar laten we wel wezen: sinds het begin van eco.nomie.nl, bijna 10 jaar geleden, is ervoor de lezende econoom ook heel erg veel bijgekomen op het Nederlandstalige internet. Wij blijven onze kleine bijdrage leveren en hopen op uw onregelmatige bezoek in het nieuwe jaar.

Slepen met goud

In de film Léon werkt de gelijknamige huurmoordenaar in New York voor de Italiaanse maffioos Tony. Behalve zijn opdrachtgever is Tony ook de bank van Léon: zijn loon bestaat uitsluitend uit een tegoed bij Tony. Omdat hun relatie al lange tijd bestaat is het tegoed aanzienlijk, maar Tony bezweert dat het vermogen op ieder moment opeisbaar is.

Er gebeurt nogal wat in de film, maar mij staat onder meer bij dat de opmerking van Léon dat hij overweegt zijn geld op te nemen, voor de nodige spanning zorgt. De kijker krijgt het vermoeden dat vertrekken uit New York, met het verdiende geld, voor Léon niet echt tot de mogelijkheden behoort.

Onder de straten van die stad, in kluizen die een aardbeving kunnen weerstaan, lag tot voor kort meer dan de helft van de Nederlandse goudvoorraad. De afgelopen maanden is in het geheim 122 ton, iets minder dan de helft van ons tegoed, naar Amsterdam verscheept. De redenen (een betere spreiding en een mogelijk positief vertrouwenseffect) zijn niet heel overtuigend en makkelijk onderuit te halen. Het angstige vermoeden bestaat dat DNB gezwicht is voor politieke druk op basis van samenzweringstheorieën.

Aan de andere kant, het goud is alleen van Nederland als we ook echt in staat zijn om erover te beschikken, wanneer we dat willen. Mocht blijken dat we met de Amerikanen een soort van Tony-relatie hebben, dan zou dat een heel ander licht op de zaak werpen. De enige manier om uit te vinden hoe de verhoudingen echt liggen, is af en toe het tegoed opeisen. Dat houdt de relatie gezond en ontzenuwt geruchten over samenzweringen. Amerikanen die er boos over worden, kunnen worden verwezen naar deze gouwe ouwe van Ronald Reagan.

Helaas is het Nederlandse goud misschien wel het kleinste onderdeel van onze relatie met de Amerikanen, of de andere bevriende naties waar we economisch verkeer mee hebben. Nederland had in 2013 een overschot op de lopende rekening van zo’n €60 mrd – dat is 15 keer de waarde van het verscheepte goud, die we in dat jaar toevertrouwden aan buitenlanders. De kans is groot dat we dit jaar weer een dergelijk bedrag aan tegoed in het buitenland opbouwen, en volgend jaar weer.

Het is een prettig feit dat we genoeg vertrouwen in onze tegenpartijen hebben om zulke kredieten te geven. Internationale handel en kapitaalverkeer maken de wereld, en zeker Nederland, rijker. Als dat vertrouwen af en toe de bevestiging van een vrachtwagen met goud nodig heeft, is dat de moeite meer dan waard.

Vragen voor Larry Summers

Deze vrijdag kan de Nederlandse econoom gaan luisteren naar één van zijn meer beroemde vakbroeders uit de VS: Lawrence H. Summers (zie de filmscene; familie van en van; en het schilderij). Hij spreekt dan de Tinbergenlezing uit op de Nederlandse Economendag. In plaats van een verslag ter plekke, zoals vorig jaar, kijk ik dit jaar vast vooruit naar de lezing.

De reden: we weten al wat Summers in Amsterdam gaat zeggen. Het moet wel heel raar lopen als zijn lezing niet grotendeels gaat over het onderwerp waarover hij bijna een jaar geleden voor het eerst sprak: secular stagnation, of hoe de uitval van vraag leidt tot een stilvallen van de economische groei. Symptomen: lage investeringen, minieme inflatie, lage rente, hoge werkloosheid. Daarmee kun je Europeanen goed om de oren slaan: zie bijvoorbeeld op deze video (ca. 14:40) hoe Larry de heren Schäuble en Padoan onder handen neemt, recent bij het IMF.

Zijn aanbeveling is even simpel als controversieel: oppeppen die vraag, met monetaire middelen en, als die zijn uitgeput, door te investeren met geleend geld. Onder de huidige omstandigheden verdient een goede investering (bijvoorbeeld in infrastructuur) zichzelf makkelijk terug, en stimuleert ook nog eens de groei. Uiteindelijk is dit een hoopvol verhaal, want het stelt dat de huidige lage groei niet wordt veroorzaakt door een lage potentiële groei: er is een manier om weer uit de put te komen.

Het is een mooi betoog en Summers is een prettige spreker. In combinatie met zijn sterk Keynesiaanse boodschap, die er bij het Nederlandse publiek doorgaans goed ingaat, lopen we het risico op een kritiekloos applaus. Daarom nu vast wat kritische vragen.

1. Investeren in infrastructuur is het tovermiddel voor landen die te maken hebben met stilval. Maar neem bijvoorbeeld Spanje, een land dat wel wat stimulatie kan gebruiken. De reden dat het land in de touwen hangt, is juist een overinvestering in infrastructuur in de jaren voor de crisis. Moeten we daar nog meer van doen? En moet Italië, om een andere klant te noemen, echt meer gaan lenen om weer te groeien?

2. De Duitse infrastructuur is een stuk slechter, en Duitsland is in een positie om de beurs te trekken. Maar er is wellicht een reden dat de Duitsers zo op de centen zijn. Niet vanwege die nationale inflatie-angst, maar vanwege de dynamische budgetrestrictie: de demografie van Duitsland is buitengewoon ongunstig en sparen voor de oude dag gebeurt slechts sinds een jaar of tien.

3. Investeren doe je waar de marginale productiviteit het hoogst is. Sinds kapitaal makkelijk de wereld over kan, gaat het Europa uit, op weg naar opkomende landen of de VS. Pleit Summers eigenlijk voor het weer afsluiten van het vrije kapitaalverkeer, zodat onze besparingen verplicht lokaal worden ingezet?

Fed-beleid en het buitenland

Van het een kwam het ander en zo zat ik ineens in een zaal in Washington te luisteren naar de Per Jacobsson lecture. Het was bij het IMF, en zo bezien was het verrassend dat de spreker Stanley Fischer was, en niet zijn co-auteur. Ongepland bovendien, ik zat nog in de zaal vanwege iets anders, maar wie gaat er weg als één van de groten het woord neemt? Helemaal als hij net is toegetreden tot het bestuur van de machtigste centrale bank ter wereld, en in het publiek Janet Yellen en Paul Volcker begroet?

Stil zitten en meeschrijven dus. Het verhaal (hier integraal te lezen) sprak mij als niet-Amerikaan bijzonder aan, want het betrof de effecten van het monetair beleid van de Fed op economieën buiten Amerika. Als de Fed de rente verhoogt, stijgt de rente in Europa mee. Waarom? Omdat tussen de twee gebieden kapitaalverkeer plaatsvindt, zie het Mundell-Fleming model.

Meer aansprekend wellicht: als het monetair beleid in de VS ruim is, stroomt het geld de wereld in, op zoek naar rendement. Gaat de geldkraan weer dicht, dan leidt dat niet zelden tot een crisis ergens in de rest van de wereld. Zie bijvoorbeeld de Azië-crisis van 1997. In zijn voordracht beschreef Fischer hoe de Fed hier tegenaan kijkt. Interessant, want de Amerikaanse centrale bank staat op het punt om het ruime beleid van de afgelopen jaren af te ronden.

Het was een verrassend simpel standpunt: kort samengevat hebben crises in de rest van de wereld de aandacht van de Fed, omdat ze via een omweg weer tot economische tegenwind in de VS kunnen leiden. Verdere gebeurtenissen die niet van belang zijn voor de Amerikaanse economie, worden geheel buiten beschouwing gelaten.

Dat klinkt hard, maar Fischer stond erop dat het mandaat van de Fed niet anders te lezen valt. Zoals voorheen is de dollar is hun munt maar ons probleem. Er zijn nog wel wat verzachtende omstandigheden. Zo gaat de rente in de VS alleen omhoog als de economie goed op stoom is. Dat is een omgeving waar de rest van de wereld ook van profiteert. Fischer beweerde zelfs dat hij in zijn tijd als president van de Israëlische centrale bank liever een verkrappende, dan een verruimende Fed zag.

Maar ik kon me ook niet aan de indruk onttrekken dat Fischer in deze zaal, vol met buitenlandse monetaire autoriteiten, een mooi staaltje tough love te zien gaf. Door van tevoren aan te kondigen dat de wereld geen hulp hoeft te verwachten, creëert hij maximale waakzaamheid bij de overige centrale bankiers. Dat is vrijwel zeker de optimale strategie voor de Amerikanen, zelfs als ze stiekem wél om de rest van de wereld geven.

Applaus na afloop, ook van de buitenlanders in de zaal. Ik stond op, en twee rijen voor mij deed de enorme figuur van Paul Volcker hetzelfde. Foto!

thijs_and_paul