Economen meten de totale productie in een land en noemen dat BBP: bruto binnenlands product. De opbrengst van de productie wordt onder de eigenaren van de productiefactoren (de werknemers en aandeelhouders, onder meer) verdeeld en vormt voor hen een inkomen.
Er is nog een andere maatstaf: BNI, of bruto nationaal inkomen. Daarbij kijk je niet naar het land waar de productie plaatsvindt, maar naar de nationaliteit van degene die het inkomen verdient. Soms maakt dat verschil, bijvoorbeeld als een buitenlands bedrijf een fabriek in Nederland heeft. Het Nederlands BNI is hoger dan ons BBP omdat we veel in het buitenland investeren en netto eigenaar zijn van buitenlandse factoren. Maar veel scheelt het niet en dus maakt men zich in de pers niet zo druk over dit onderscheid.
Wat je voor landen kunt doen, kan ook voor provincies. Kijk maar: Eurostat heeft voor alle Europese `provincies’ het BBP per inwoner berekend. In ons land wordt in Utrecht het meest geproduceerd per inwoner, in Flevoland het minst. Maar op provincieniveau speelt het BBP-BNI probleem veel meer dan op landelijk niveau. Immers, in Flevoland wonen veel mensen die overdag in Noord-Holland of Utrecht werken. Zij tellen wel mee in de noemer, maar niet in de teller van het Flevolands product per inwoner.
Dat zie je duidelijk als je het zeer hoge BBP per inwoner van Groningen (net onder Utrecht, gelijk met Noord-Holland) bekijkt. Daarin zit onder meer de opbrengst van de gaswinst, die wordt toegerekend aan het inkomen van de Groningers zelf. Helaas voor hen liggen de werkelijke eigendomsverhoudingen anders. Het is dus niet juist om te schrijven dat inwoners van Utrecht in Nederland het meeste geld verdienen als het om deze statistieken gaat. Iets waar Eurostat overigens ook voor waarschuwt.
update: Inmiddels heeft nu.nl het bericht geactualiseerd en verbeterd (behalve de kop). Voor de geschiedenisboeken hieronder het origineel.
Lees verder “Regiorijkdom”