Unfortunately, the world’s rich countries currently are making things worse. Foreign aid — transfers from rich countries to poor countries — has much to its credit, particularly in terms of health care, with many people alive today who would otherwise be dead. But foreign aid also undermines the development of local state capacity.
This is most obvious in countries — mostly in Africa — where the government receives aid directly and aid flows are large relative to fiscal expenditure (often more than half the total). Such governments need no contract with their citizens, no parliament, and no tax-collection system. If they are accountable to anyone, it is to the donors; but even this fails in practice, because the donors, under pressure from their own citizens (who rightly want to help the poor), need to disburse money just as much as poor-country governments need to receive it, if not more so.
What about bypassing governments and giving aid directly to the poor? Certainly, the immediate effects are likely to be better, especially in countries where little government-to-government aid actually reaches the poor. And it would take an astonishingly small sum of money — about 15 US cents a day from each adult in the rich world — to bring everyone up to at least the destitution line of a dollar a day.
Yet this is no solution. Poor people need government to lead better lives; taking government out of the loop might improve things in the short run, but it would leave unsolved the underlying problem. Poor countries cannot forever have their health services run from abroad. Aid undermines what poor people need most: an effective government that works with them for today and tomorrow.
One thing that we can do is to agitate for our own governments to stop doing those things that make it harder for poor countries to stop being poor. Reducing aid is one, but so is limiting the arms trade, improving rich-country trade and subsidy policies, providing technical advice that is not tied to aid, and developing better drugs for diseases that do not affect rich people. We cannot help the poor by making their already-weak governments even weaker.
Deaton
We zaten er niet ver naast. De Nobelprijs Economie gaat inderdaad naar micro-econometrie en —empirie. De gelukkige is echter niet Blundell, maar landgenoot Angus Deaton, voor “zijn analyse van consumptie, armoede en welvaart”. Deaton’s werk heeft altijd op een of andere manier te maken met het schatten van consumptiegedrag van individuele connsumenten, en daarmee ook met het schatten van de levensstandaard van die consumenten. De press release staat hier. Uitgebreide achtergrondinformatie hier, meer publieksvriendelijke info hier.
Het Nobelcomite framet het als iets wat micro is, maar ook belangrijk voor macro. Bovendien heeft de man een belangrijke bijdrage geleverd aan ontwikkelingseconomie.
De publieksinfo noemt expliciet de Eerste Belangrijke Bijdrage het AIDS (Almost Ideal Demand System) van Deaton en Muellbauer, een systeem waarmee structuur wordt opgelegd aan schattingen van consumptiefuncties. De inzichten die daaruit verkregen worden, zo wordt beweerd, zijn ook belangrijk zijn voor de macro; traditioneel maakt macro gebruik van een representatieve consument, door het werk van Deaton is dat niet langer noodzakelijk. Tweede bijdrage: het bestuderen van fluctuaties in consumptie over de tijd. Derde bijdrage: het revolutionaliseren van ontwikkelingseconomie, van macro- naar micro-georienteerd, door het opzetten van surveys en, opnieuw, het gebruik van micro-data.
Net als vorig jaar zijn alle vakgenoten er over eens dat de prijs meer dan verdiend is. Ook mooi dat de prijs opnieuw naar slechts 1 persoon gaat. Dat heeft wel wat.
Meer bij Marginal Revolution.
Nobelprognose
Jawel. Het is herfst. Ze beginnen weer te vallen. De Nobelprijzen. Traditiegetrouw is de economieprijs als laatste aan de beurt, volgende week maandag. Als grote finale en apotheose. En al even traditiegetrouw doen wij weer een gooi naar de winnaars (In het verleden hier, hier , hier, maar ook hier, hier, hier, hier, hier, en hier) Meestal zitten we er naast. U kent dat wel, economen en voorspellen. Maar soms hadden we het zelfs goed. Of, nog beter, was de uitslag als gehoopt.
Thomson (eerdere berichtgeving) komt dit jaar met een heel respectabel rijtje: Richard Blundell, John List, en Charles Manski. (Terzijde: de methodologie van Thomson kan ik niet helemaal volgen. Men beweert dat hun voorspelling is gebaseerd op citaties, toch is hun lijstje van dit jaar volledig anders dan het lijstje van vorig jaar. Het lijkt me nogal onwaarschijnlijk dat de drie kanshebbers van dit jaar net precies gedurende het afgelopen jaar de drie kanshebbers van vorig jaar in citaties zijn voorbij gestreefd). Thomson schijnt ook nog een publiekspoll te hebben gehouden waar Blundell als winnaar uit kwam (methodologie ook hier onduidelijk).
Gelet op de ontwikkelingen in het vakgebied van de afgelopen tijd (gedragseconomie, steeds meer (veld-)experimenten en (micro-)empirie) is het eigenlijk nogal schokkend dat de laatste micro-econometrie prijs alweer 15 jaar geleden is (Heckman en McFadden). Dat wordt dus de hoogste tijd. Het Nobel-comite kan daar dan nog een leuke big-data draai aan geven, want dat is in. En als we het toch in die hoek gaan zoeken, dan is Blundell helemaal geen gekke keuze. In dezelfde categorie tipten we ook al eens Atkinson en Deaton. John List (veldexperimenten) gaat vast ook nog een keer winnen, maar daarvoor lijkt het nu nog veel te vroeg. Laten we het dus maar houden op een prijs voor Richard Blundell. Alvast van harte.
En, oh ja, uiteraard zijn er ook dit jaar de al even traditioneel stampvoetende betweters die roepen dat-dit-helemaal-geen-echte-Nobelprijs-is! (zie ook Dilbert) Alsof het aannemen van bloedgeld van een negentiende-eeuwse wapengigant de hoogst denkbare eer is (zie ook Justin Wolfers).
Delfi
Leuk! Bij DNB mag je nu zelf aan de knoppen van de macro-economie draaien door een aantal (maximaal 2) parameters te veranderen om vervolgens te zien wat volgens het Delfi-model van de bank de gevolgen zijn.
Helemaal hufterproof is het systeem niet: door de lonen met 5% per jaar te laten dalen en de wereldhandel met 10% per jaar op te jagen, slaagde ik er toch maar mooi in om de werkloosheid over 8 jaar naar een fabuleuze —21% te brengen. Maar goed, onder “tip bij het invullen van impulsen” wordt dat ook ruiterlijk toegegeven.
Hebben we zoiets niet eerder gezien? Tot op zekere hoogte; de site De Baas van Nederland, waar we in 2010 al eens over berichtten, is nog steeds in de lucht, maar vereist aanzienlijk gedetailleerdere beleidskeuzes.
Een waterdicht BTW-systeem
En nu iets leuks uit mijn vakantie. Elke bon die ik kreeg van een Kroatische verkoper, of het nou de serveerster op het terras was, of de beheerder van de grote glijbaan langs de kant van de weg, was voorzien van een mysterieuze code. Mijn Kroatisch is niet geweldig, zodat mij de aanduiding “JIR” niet meteen iets zei, maar ik moest erachter komen wat de getallen voorstelden.
Gelukkig was er Wifi en zo kwam ik op dit paper [pdf], dat in het Engels kort uitlegt waar het hele systeem voor bedoeld is. Op het moment van verkoop maakt de verkoper contact met een computer van de overheid en meldt de transactie aan; hij/zij krijgt de code terug als bewijs dat dit gebeurd is, en print die op de bon. Om er zeker van te zijn dat de verkoper geen codes uit zijn duim zuigt, kan de klant thuis (of op zijn telefoon) checken of de overheid ook echt van de transactie weet, door de code op een website te valideren.
Waarom dit alles? Wel, als de overheid op de hoogte is van alle transacties, zelfs als die met cash worden voldaan, is het heffen van BTW een stuk simpeler. Waar andere landen vertrouwen op een bonnetje zonder code (zie #24 hier) of met enigszins vreemde plannen komen, lijkt dit systeem behoorlijk waterdicht. Dat veronderstelt wel dat de klanten af en toe hun code checken (32 getallen lang – da’s veel voor mensen met dikke vingers) en de ambtenaren onkreukbaar. Maar ambtieus is het systeem zeker. Het zal niet toevallig zijn dat ik het aantref in een land dat pas recent bestaat: een mooi voorbeeld van leapfrogging.
Best lastig, kansrekening
Onverkwikkelijke kwestie hier aan de RuG: twee taalwetenschappers claimden in een proefschrift dat eerstejaarsstudenten aan universiteit en hogeschool respectievelijk 40 en 80 taalfouten per A4’tje zouden maken. Geinteresseerde vakgenoten wilden dat graag inzien, maar helaas, de onderzoekers weigerden het gewraakte materiaal te tonen, universiteit boos, afijn, zie hier.
Wat echter nog het meeste verbijstering wekt is dat de onderzoekers zich verdedigen met het volgende staaltje onnavolgbare statistiek:
De kans dat de universiteit na een promotie reageert met een veroordeling (van het gedrag van de gepromoveerde na de promotie) als ‘wetenschappelijk niet integer’ is vrijwel zeker kleiner dan een op duizend. De kans dat de promovendus openlijk travestiet is, is vrijwel zeker ook kleiner dan een op duizend. De kans dat beide zaken tegelijkertijd optreden is dan een op het miljoen. Die kans is te klein om nog geloofwaardig te zijn. Het lijkt dus wetenschappelijk gezien, volstrekt zeker dat mijn openlijke travestie een rol moet hebben gespeeld bij de reactie van de RUG.
Lijkt me op zich al genoeg reden die bul weer in te moeten leveren. (via)
Schoolstrijd
Prachtig voorbeeld van speltheorie in de praktijk: de middelbare-schoolkeuze in Amsterdam. Tot voor kort werd er domweg geloot, maar de Nobelprijs van Roth en Shapley een paar jaar geleden had uiteindelijk tot gevolg dat een aantal Amsterdamse economen mochten nadenken over een beter systeem (zie de eerste melding hier). In een rapport (wetenschappelijke versie hier) stelden zij dat er twee alternatieven voor het oude. Het ene systeem is een stuk beter (in de zin dat meer leerlingen een school krijgen toegewezen die hoog op hun voorkeurslijstje staat) en leidt tot stabiele matching (in de zin dat het niet mogelijk is twee leerlingen te vinden die met elkaar willen ruilen), het andere systeem is zelfs nog beter maar leidt niet tot zo’n stabiele matching.
Uiteindelijk kozen de Amsterdamse scholen voor het laatste systeem. De vraag is of dat politiek verstandig was. Er zijn nu inderdaad leerlingen die zouden willen maar niet mogen ruilen, en dus stapt mams naar de rechter. Een beetje vreemd is dat natuurlijk wel: als ze tegen het systeem zijn hadden ze daar al vantevoren tegen kunnen procederen. Een prachtig overzicht van de issues staat hier.
Lex Borghans geeft bij economie.nl ook uitleg (let vooral ook op de discussie onder aan de pagina). Hij betoogt dat er volgend jaar moet worden overgestapt naar dat andere systeem, en dat leerlingen dit jaar voor deze ene keer dan maar wel moeten mogen ruilen. Dat is een nogal vreemd argument. Het mooie van beide systemen is dat het een optimale strategie is om je echte voorkeuren op te geven en strategisch gedrag dus wordt voorkomen. Dat is niet het geval als er wel geruild mag worden. Dan had iedereen bijvoorbeeld populaire scholen als tweede en derde voorkeur kunnen geven om zo het perfecte ruilmateriaal te hebben als de eerste voorkeur niet beschikbaar is.
Als de rechter nu de ruilers gelijk geeft, geeft dat andere ouders weer een reden om ook een rechtzaak aan te spannen met het argument dat, als ze vantevoren geweten hadden dat er geruild had mogen worden, ze wel een andere voorkeur hadden opgegeven.
Update: Lex Borghans komt met een mooie aanvullende analyse die suggereert dat de niet-stabiele methode gunstiger is voor kieskeurige ouders, maar dat achteraf mogen ruilen strategisch gedrag in de hand werkt waardoor de uitkomst toch weer die van de stabiele methode is.
Update 2: Nu goed gelinkt naar het stuk op NPOWetenschap.
10 jaar!!!
Het is haast niet te bevatten. Vandaag is het precies 10 jaar geleden dat het allereerste bericht op dit weblog verscheen. Hier staat ie nog, in volle glorie.
Het waren barre tijden op het internet. Twitter en Facebook moesten nog uitgevonden worden. De iPad kwam pas vijf jaar later. In de VS was George Bush net aan zijn tweede termijn begonnen, in Nederland gold hetzelfde voor Jan Peter Balkenende. De crisis zag niemand nog aankomen. Op het gebied van economie was er op het Nederlandstalige internet nauwelijks iets te vinden. Geen MeJudice. Geen economie.nl. Geen fikse lijst twitterende economen. Zelfs geen Eijffinger. Toegegeven, Peter van Bergeijk was al net iets langer bezig. Maar toch. Het was een gat in de markt.
Hoe het allemaal begon? Alle eer voor Thijs, die het initatief nam en de eerste twee maanden alleen volschreef. Op 5 augustus 2005 mailde hij mij de legendarische woorden
Een tijdje geleden, lezend in de ‘economie’ sectie van nu.nl, bekroop mij het gevoel dat veel dagelijkse zaken niet genoeg worden bekeken vanuit economisch oogpunt. In een gekke bui besloot ik hier iets aan te doen en registreerde daarvoor het domein nomie.nl [?¦]
Je begrijpt het, ik zou het leuk vinden als je mee zou doen. [?¦] Het doel is onduidelijk, we doen het voor de lol maar wie weet worden we beroemd.
En de rest is geschiedenis. Inmiddels zijn we 1260 berichten verder en valt er op het net aanzienlijk meer over economie te vinden. In die mate dat onze relevantie beduidend minder is geworden. Daar hebben we in onze jaaroverzichten al eens over gefilosofeerd.
Uiteraard gaan we door. Al was het alleen al om af en toe nostalgisch terug te kunnen kijken. Ik kan het aanraden, eens rondstruinen in de archieven.
Dit was Andere Tijden. Terug naar de onze.
Orwell over vraagcurves
Voor wie, zoals ik, een eerstejaarsvak microeconomie geeft, is het volgende citaat van George Orwell om te smullen [noodzakelijke omrekeningen tussen rechte haken toegevoegd]:
If you have, for instance, five shillings [one crown] to spend and the normal price of a book is half-a-crown, you are quite likely to spend your whole five shillings on two books. But if books are sixpence [0.1 crown] each you are not going to buy ten of them. because you don’t want as many as ten: your saturation point will have been reached long before that.
Probably you will buy three sixpenny books and spend the rest of your five shillings on seats at the “movies.” Hence the cheaper books become, the less money is spent on books.
Het aantal tentamenvragen dat hier uit valt te peuren is legio. Wat kunnen we hieruit concluderen over elasticiteiten? Aan welke aanname omtrent consumentengedrag wordt volgens Orwell in het geval van boeken niet voldaan? En ga zo maar door.
Een uitgebreide beschrijving van de achtergrond van de quote staat hier (en ook hoe het vorig jaar door Amazon werd misbruikt). Het schijnt dat Friedman het ook heeft gebruikt in zijn prijstheorieboek (hier).
Nash is dood
John Nash (86) kwam gisteravond met zijn vrouw om het leven toen hun taxi verongelukte. Ze kwamen net terug uit Noorwegen, waar Nash de prestigieuze Abel-prijs had gekregen. Hier is het oorspronkelijke bericht. Uitgebreide biografie in de New York Times.
Nash was niet de meest vooraanstaande econoom, eigenlijk vooral wiskundige, maar wel degene met het meest invloedrijke idee in de hedendaagse economie-beoefening (zie hier); dat van het Nash-evenwicht. En bij het grote publiek vooral bekend als hoofdpersoon in de film A Beautiful Mind, gebaseerd op dit boek, dat weer geinspireerd was op dit artikel in de New York Times.
Overigens besloeg het proefschrift van Nash maar 27 pagina’s, zie hier. En het klassieke artikel over het Nash evenwicht beslaat verbijsterend genoeg niet meer dan 13 regels op iets minder dan 1 pagina, zie hier.