Een trage computer

Het is een feit dat computers steeds trager worden. Ik heb het niet over nieuwe computers, te koop in de winkel, want die worden juist steeds sneller. Nee, het is de machine die eenmaal is aangeschaft die de neiging heeft om te vertragen. Dat komt door twee factoren: de achteloze gebruiker installeert steeds meer programma’s en ruimt niet op, en de eisen die aan de machine worden gesteld, worden steeds hoger. De kwaliteit van de dienst die de eigenaar van de computer ontvangt loopt over de tijd terug.

Als de kwaliteit onder een bepaald niveau gedaald is, wordt het tijd voor actie. Voor zover mogelijk volstaat lapwerk: opruimen, de-installeren en het kan weer even door. Zo zit de gebruiker geruime tijd net boven zijn minimum-kwaliteitseis te werken. Als het echt niet langer kan komt er een nieuwe machine.

Zoals opgemerkt neemt de kwaliteit van nieuwe computers snel toe. Des te opmerkelijker is het, dat de gebruiker een aanzienlijk deel van de tijd op hetzelfde, lage, kwaliteitsniveau doorbrengt: het niveau dat nog net acceptabel is. Dat komt omdat dit niveau niet bepaald wordt door technische beperkingen, maar door een menselijke overweging: kan de machine er nog mee door?

Dit mechanisme viel me laatst op, toen ik weer eens toe was aan een nieuwe computer. Ik zat al een aantal maanden met een machine net zo lang nodig had om op te starten als mijn computer van 15 jaar geleden. De rest van de prestaties was niet veel beter dan destijds; wat zeg ik, sommige dingen gingen op de 386 beduidend sneller. Hoezo vooruitgang?

Wat nog tragischer is, is dat het mechanisme waarschijnlijk voor alle typen mensen geldt. Ook zij die de hoogste eisen aan hun hardware stellen, werken tot het echt niet meer gaat op hun oude pc. Allicht ligt hun niveau waaronder ingegrepen moet worden veel hoger, maar zij zijn net zo ongelukkig met hun machine als hij eindelijk de deur uitgaat. De enige manier om aan dit verdriet te ontsnappen, is door beheer en upgrade-beslissing uit te besteden aan iemand anders met hogere eisen dan jezelf. Dit is een goede reden om als bedrijf een fanatieke technische afdeling te onderhouden.

De 99%

Het was te verwachten: ook bij de Nederlandse occupy demonstraties stond op de borden dat de 99% van de bevolking de uitbuiting van de top-1% zat is. Een pakkende slogan die ook in de VS door demonstranten gebezigd wordt. En een goede gelegenheid om eens te kijken hoe het in Nederland met de ongelijkheid tussen de 99 en 1% gesteld is.

In de VS is het overigens niet mals. Dit nuttige stuk in Slate vat de belangrijkste kenmerken samen: de top-1% neemt daar 21% van het inkomen voor haar rekening. Dat aandeel is bovendien al jaren stijgende. De ongelijkheid brengt herinneringen boven aan de Gilded age in de jaren 20 van de vorige eeuw, zoals Paul Krugman jaren geleden al eens schreef.

Cijfers over de Nederlandse inkomensverdeling zijn op procentniveau moeilijk te krijgen. Het CBS publiceert wel gegevens per deciel, maar in de top-10% kan nog veel ongelijkheid zitten. Een tijdje spitten op de CBS-site leverde mij wel dit stuk van een paar jaar geleden op [pdf], dat helemaal gaat over inkomensongelijkheid. Er staat een groot aantal maatstaven in, waaronder de bekende Parade van Pen. Die is vergezeld van het volgende figuur, waaruit we iets kunnen afleiden:

In de originele parade lopen alle Nederlanders op volgorde van inkomen achter elkaar. Hun lengte is proportioneel met hun inkomen, zodat we beginnen met dwergen en eindigen met reuzen. Deze figuur stopt Nederlanders in 1%-groepen, en daarmee kunnen we (voor 2004) zien hoe het gemiddelde inkomen van de top-1% zich verhoudt tot het gemiddelde inkomen van iedereen. In het betreffende jaar is het totale gemiddelde inkomen “iets onder de 20.000 euro” en het gemiddelde in de top zo te zien iets onder de 100.000. Dat betekent dat de top 1-% zo’n 5% van het totale inkomen pakt. Dat is een heel ander verhaal dan de 21% die in Amerika gemeten wordt, en dat klopt met de bewering dat Nederland een relatief egalitair landje is. Een demonstratie is natuurlijk altijd leuk, maar een schrijnend probleem lijkt dit niet.

Enig voorbehoud is nodig: inkomen is iets anders dan vermogen en dat laatste is ook van belang bij de ongelijkheid. Voor cijfers daarover hou ik me graag aanbevolen. In deze cijfers zit overigens wel het inkomen uit vermogen. Het betreft verder besteedbaar inkomen, dus nadat  belastingen en premies eraf zijn, gecorrigeerd voor gezinsgrootte. Dat maakt de ongelijkheid een stuk minder, maar het lijken me wel de juiste cijfers voor deze vergelijking.

update: Economics in pictures heeft tijdreeksen met data over de top-1% in Nederland, Zweden, Frankrijk en de VS. Opnieuw alleen inkomen. De 5% hierboven lijkt te kloppen, en de rest van de lijntjes zijn ook interessant! Wel is de schatting voor de VS een stukje lager. [via @bertsmid]

Nobel in de pers

  • NRC: Thomas Sargent (New York University) heeft aangetoond hoe structural macroeconometrics kunnen worden gebruikt […] Christopher Sims (Princeton University) heeft een methode ontwikkeld op basis van zogenaamde vector autoregressie. (en bedankt voor de uitleg – 0 punten)
  • Elsevier: Sargent en Sims hebben volgens het Nobelcomité methoden ontwikkeld die antwoord geven op macro-economische vraagstukken. (nee maar – 0 punten)
  • NOS: Het onderzoek van de twee Amerikanen richt zich vooral op de gevolgen van macro-economisch-beleid en de voorspellingen die daaruit voortkomen. (klopt, maar dat kan preciezer – 2 punten)
  • NU: Daarbij richtte het onderzoek van Sims  zich op onverwachte en tijdelijke veranderingen in de economie, terwijl Sargent structurele veranderingen in de economie onderzocht. (Dit is wel een aardige zin, de rest van het artikel is minder – 4 punten)
  • FD: Hoogleraar Sylvester Eijffinger van de Universiteit van Tilburg spreekt van een ‘goedmakertje’. (Dit artikel citeert wel erg veel letterlijk uit het juryrapport. Het woord methoden komt 2x voor, dat is in de goede richting – 6 punten)
  • en we hebben een winnaar: dit stuk op Wetenschap24 stelt het het mooist (10 punten):

De economie verandert continu. Tijdelijk, maar ook permanent. Door beleid, maar ook door onvoorziene gebeurtenissen. Door verwachtingen, maar ook door reacties op die verwachtingen. Hoe kun je onder zulke omstandigheden nog bepalen wat oorzaak en gevolg is? De Nobelprijswinnaars voor de economie van dit jaar ontwierpen instrumenten om daarbij te helpen

[Vorig jaar]

Wat verder opvalt is dat overal wordt herhaald dat Jan Tinbergen de enige Nederlandse winnaar van de prijs is (zie bijvoorbeeld hier).  Hoewel dat technisch correct is, is het toch een beetje sneu voor Tjalling Koopmans.

 

Macro methodologie

Ja, die Nobelprijs. Het is conventionele macro van de soort die het niet zo erg goed deed in de kredietcrisis, maar zoals bekend is dit toch meer een oevre-prijs waarbij we niet teveel op recent nieuws moeten letten. De invloed van beide heren is zonder meer groot geweest en hun bijdrage nuttig. Ik zal hier kort uiteenzetten wat volgens mij één van de grote vernieuwingen uit de koker van Sargent en Sims is geweest.

Het is verleidelijk om bij macroeconomie te kijken naar de verhoudingen tussen twee variabelen en daar dan een regel van te maken. Neem bijvoorbeeld rente en investeringen; een korte studie naar de twee suggereert een lineair verband en al snel rekent de econoom met een vaste functie I=f(r).

Het probleem van de economie is dat dit soort simpele verbanden compleet voorbij gaat aan de warboel van oorzaak en gevolg die er in werkelijkheid is. Natuurlijk reageren investeringen op de rente, maar de centrale bank (die de korte rente vaststelt) reageert ook op de economische omstandigheden (waaronder investeringen) en zowel investeerders en bankiers gebruiken verwachtingen over elkaar. 

De grote bijdrage van Sims is dat hij een statistische methode populair heeft gemaakt die, zonder theorie, vaststelt wat op wat reageert. Daarbij is het ook mogelijk dat er wisselwerking tussen de twee is. Door tijdreeksen te analyseren kun je met die methode een impuls-respons diagram opstellen waarin uit één oogopslag blijkt hoe bijvoorbeeld prijzen op de rente reageren. Dat is vaak geen vaste verhouding, maar een dynamische aanpassing. In het lekenrapport [pdf] staat een voorbeeld:

Hier zie je dat er het eerste kwartaal niet veel gebeurt, daarna gaan de prijzen iets omhoog en daarna zakken ze (de rode lijn; het gearceerde gebied geeft de onzekerheid aan). Door deze bijdrage van Sims is er in ieder geval duidelijkheid over het soort verschijnselen dat macroeconomen zouden moeten verklaren. Als je dat eenmaal weet, dan gaat het met de rest een stuk makkelijker. Lees je tegenwoordig werk van toegepaste macroeconomen dan gaat het meestal op deze manier: we stellen vast wat de impuls-response van een aantal variabelen is, en we laten zien dat ons theoretische model dezelfde karakteristieken kan genereren. In het theoretische model krijgen ook de verwachtingen hun plaats, en dat is het terrein waarop Sargent veel gedaan heeft.

Volgens mij moeten we de prijs van vandaag dan ook te zien als een waardering voor ontwikkelingen in de macro methodologie. De methode van Sims geeft aan wat macroeconomen zouden moeten kunnen. Dat het verder nog niet allemaal perfect werkt, daar komen we later nog wel uit.

Nobel 2011: Sargent & Sims

Wel empirie, maar toch macro dus. Conventionele macro nog wel. Toch verrassend. Maar een zeer respectabele keuze natuurlijk. Populaire uitleg hier.  De officiele motivatie is dat de heren methoden hebben ontwikkeld om vragen over causale verbanden tussen economisch beleid enerzijds en macroeconomische grootheden anderzijds te kunnen beantwoorden. Bij Sargent wordt ingegaan op het bouwen, oplossen en schatten van structurele macro-modellen. Bij Sims wordt vooral genoemd de door hem geintroduceerde manier van macroeconomische analyse middels VAR en impuls-response functions. De meer wetenschappelijke verantwoording hier.

Meer over Sargent.

Sims praat over macromodellen.

Sargent praat over beleid en macro, vorig jaar op LSE.

Nobelprognose

Nog drie nachtjes slapen en hij is er weer: de Nobelprijs Economie. Tijd voor onze jaarlijkse prognoses. Want u weet: vorig jaar hadden we um goed. Nou ja, toch op z’n minst voor een derde dan. Het rijtje namen dat we vorig jaar noemden kunnen we weer noemen, dat doen we dus maar niet. Tirole gaat hem zeker een keer winnen, maar dit jaar nog niet. Fama wordt al lang genoemd als topfavoriet, maar dat een financieel econoom hem krijgt lijkt me gezien de wereldeconomie opnieuw uitgesloten. Tenzij het eentje is die al gewaarschuwd heeft voor dergelijke crises, dan zou je aan Douglas Diamond kunnen denken. Maar ja, twee Diamonden achter elkaar is ook wat verwarrend.

Sowieso is het van belang wie de prijs recent heeft gewonnen. Vorig jaar dus micro. Voor een non-mainstream econoom is het te vroeg, die kregen hem twee jaar geleden nog. International Trade kreeg hem drie jaar geleden, ook nog te vroeg. Macro is alweer vijf jaar geleden, maar die tak van de economie heeft de afgelopen jaren nu niet echt overtuigd. In die hoek wordt Romer wel eens genoemd. Ik denk het niet.

Komen we bij econometrie. De laatste prijs daar dateert alweer van 2003: Engle en Granger. Dat wordt dus de hoogste tijd. En dan met name microeconometrie, alle toptijdschriften staan daar de laatste jaren vol mee, toch dateert de laatste prijs alweer van 2000 (Heckman en McFadden).

De prijs gaat dit jaar derhalve naar Jerry Hausman. Hij heeft er de leeftijd voor (65). Hij heeft al een John Bates Clark Medal, altijd een goede voorspeller. En dan hebben die jongens van Thompson het ook weer eens bij het rechte eind. Zij denken dat White ook mag meedelen, die mogelijkheid laten we nog even open.

U wilt meer prognoses? Op Kellogg doen ze de meest serieuze poll, die staat hier. Op Harvard is er ook eentje waar iedereen nog aan mee kan doen. Een lijstje is er nog niet, wel die van vorig jaar. Deze weblog lobbiet steeds nadrukkelijker voor Alchian/Demsetz/Klein. Zou helemaal niet verkeerd zijn.

Ongelukkigerwijs heeft uw trouwe blogger dit jaar zijn vakantie gepland tijdens de bekendmaking van de prijs. Een prompte berichtgeving is dus niet gegarandeerd. Maar ach, u weet toch al wie er gaat winnen.

Conjunctuurindicator

Moet ik vandaag aandelen kopen of juist verkopen? Dat hangt af van de waarde van de bedrijven ten opzichte van de prijs. Die waarde wordt bepaald door de toekomstige winsten. Voor bedrijven die in Nederland verkopen hangen die weer samen met de staat van de Nederlandse economie. Groeien we nog een beetje of zit de klad erin? Wie het weet kan een leuke cent verdienen op de beurs.

Maar het is nog niet zo makkelijk om te weten hoe het er op dit moment voor staat. Het CBS heeft vorige week net berekend hoeveel we het tweede kwartaal gegroeid zijn. Dat gaat over de periode tot en met juni, al weer drie maanden geleden. Hoe is het nu?

Er zijn indicatoren die een beeld geven. Al twee weken na het verstrijken van een maand weten we het werkloosheidscijfer. Na een week weten we al wat de prijzen deden. En als alles goed loopt weten de inkoopmanagers als eerste hoe het met de bedrijvigheid staat. De leek kan overigens ook naar de beurskoersen zelf kijken, maar daar is weer geen geld mee te verdienen.

In dit drukke veld verwelkomen we vandaag de Z24-stand van Nederland indicator. Een barometer die de groei voor de lopende en de komende maand voorspelt. Ingrediënten zijn de (trage) CBS-cijfers maar daarbij, en dat moet uitmaken, gegevens van bedrijven die een vinger aan de pols van de economie hebben. Er is data van een vervoerder van energie, een vacaturesite, een bank en de autobranche. Een econometrist van de VU deed het zware werk [pdf]. De uitkomst: lichte krimp in september en oktober.

Leuk idee, uit de koker van de alomtegenwoordige Mathijs Bouman. En het kan zomaar werken. Maar dat weten we pas over drie maanden.

Nobel 2011

Toegegeven, het is nog wat vroeg, maar ook een van onze favoriete hobbies, speculeren op de Nobelprijs, dus wat de hek. De voorspellingen van Thomson Reuters (zie eerder) zijn binnen. Dit jaar worden genoemd: Diamond (Douglas in dit geval, Peter kreeg um vorig jaar al), Tullock/Krueger en Hausman/White. Van deze drie mogelijkheden lijkt de laatste me verreweg het meest kansrijk. Meer volgt.

Griekenland: was het de moeite?

Nu eens even vanuit de Grieken gedacht. Jarenlang kon het land geld lenen tegen zeer lage tarieven, en de kans bestaat dat ze niet eens alles terug hoeven te betalen. Daar staat tegenover dat het op dit moment, en in de nabije toekomst, niet leuk is om een Griek te zijn. Er was een periode van geluk, nu is er een periode van verdriet. Hoe staan die tot elkaar in verhouding? Daarvoor moeten we een rentevoet berekenen

We doen een ruwe schatting. Laten we veronderstellen dat al het geld dat vanaf 1998 door de Griekse overheid is geleend, gezien kan worden als een overdracht uit Europa (in 1998 viel de Griekse rente voor het eerst samen met de Duitse, zie figuur 1 hier). Het IMF weet hoeveel de overheid per jaar, per Griek, geleend heeft. In deze grafiek staat de jaarlijkse toename van die schuld (de schuldquote maal het BBP per hoofd).

201109212357.jpg

Een benadering, natuurlijk, want het BBP beweegt ook en de cijfers waren niet altijd even betrouwbaar. Volgens de grafiek leende de overheid jaarlijks gemiddeld 1600 euro per Griek, het meeste op het eind.

Dan de kosten. In dit artikel van drie economen van UBS worden getallen genoemd. Nemen we aan dat Griekenland volgend jaar uit de euro gaat, dan zijn de kosten in 2012 zo’n 10,000 euro de man. Die zitten met name in de schade door het omvallen van de Griekse banken. Ieder volgend jaar is het inkomen per hoofd 3,500 euro lager.

Cruciaal voor de berekening is hoelang we de periode van kosten laten zijn. Want daarmee hebben we een reeks met ontvangen en betaalde bedragen en kunnen we een rentevoet uitrekenen die de twee aan elkaar gelijk maakt, en de netto contante waarde nul (ex ante, zie eerder hier voor een vergelijkbare berekening). We zetten de spreadsheet aan. Bij een betaalperiode van 10 jaar is de geïmpliceerde rente gelijk aan 6,9% (nominaal). Aan de hoge kant, maar niet ongekend. Wordt het 20 jaar, dan is de rente 9,4%. Het is interessant om te zien dat deze rentes hoger zijn dan de interest die het EFSF aan de Grieken in rekening brengt. Vanuit dat oogpunt kan Griekenland dus beter de schuld terugbetalen dan bankroet gaan.

Voorbehouden genoeg natuurlijk. De ontvangende cohorten zijn niet gelijk aan de betalende cohorten, en ook binnen generaties zullen er winnaars en verliezers zijn. En het kan geen kwaad de waarschuwing uit het UBS-rapport te herhalen: de kosten van eventuele rellen of burgeroorlog worden niet meegerekend.