Economen hebben een probleem als ze het inkomen in twee landen met elkaar willen vergelijken. Verschillende landen gebruiken vaak verschillende valuta en de wisselkoers weerspiegelt lang niet altijd de correcte relatieve waarde van die valuta. Daarom wordt gebruik gemaakt van Purchasing Power Parity: de wisselkoers waarbij de valuta dezelfde koopkracht hebben. In de praktijk komt dat neer op het bepalen van een mandje met goederen die de gemiddelde inwoner van het gemiddelde land consumeert, uitrekenen wat dat mandje in elk land kost, en op basis daarvan de ware wisselkoers bepalen.
Inderdaad, een heel gedoe. The Economist kwam daarom twintig jaar geleden met een mandje waarvan de waardebepaling een stuk eenvoudiger is: de Big Mac. Dat was niet eens zo’n gek idee, vooral omdat de onderdelen van een Big Mac meestal lokaal worden geproduceerd. De kosten van het produceren van een Big Mac zijn dus een redelijke afspiegeling van het prijsniveau in een land, en zolang McDonald’s de prijs van een Big Mac baseert op de productiekosten, is ook de prijs van een Big Mac een niet onaardige weerspiegeling van het algehele prijsniveau. Sterker nog, wetenschappelijk onderzoek laat zien dat de Big Mac Index een verrassend goede voorspeller is van wisselkoersbewegingen.
Na de Big Mac Index introduceert een Australische bank nu de iPod Index, waarin de lokale prijzen van de 2 GB iPod Nano met elkaar vergeleken worden [via]. Helaas is zo’n iPod Index helemaal geen goed idee. Lees verder “iPod Index”