Sinds de regering-Trump weten we weer wat handelstarieven zijn: belastingen op import die de handel ontmoedigen en daarmee de eigen industrie moeten beschermen. Naast die tarieven kennen economen ook non-tariff barriers oftewel NTBs: hindernissen op het pad van de handelaar die een andere vorm aannemen, maar net zo ontmoedigend kunnen zijn.
Een onbedoelde NTB is onzekerheid over regels. Wie niet zeker weet hoe de handel uiteindelijk uitpakt, zal minder geneigd zijn om eraan te beginnen. Dat probleem speelt vaak rond ontwikkelende landen, waar de regelgeving (en de uitvoering ervan) nog onduidelijk is.
Maar niet alleen bij opkomende landen. Op dit moment is er ook de nodige onzekerheid rond handel met het Verenigd Koninkrijk – uw weet wel, door de Brexit. Verstandig dus dat Nederlandse exporteurs even rustig aan doen met de orders uit het VK.
De Britse tegenpartij is het er niet mee eens…
I feel the need to share this with you. Not everyone will agree my attitude but I’m sick of this crap. This is a sequence of emails this evening with a Dutch plant wholesaler. pic.twitter.com/zKqBGMMvlt
Veel regelingen kennen een gradueel verloop, door het ministerie verduidelijkt met handige grafieken zoals hieronder voor de algemene heffingskorting:
Dat is prettig, want dan weet je als belastingbetaler dat de marginale impact van je gedrag nooit erg groot is. Als je een beetje meer verdient, betaal je een beetje meer, enzovoort. Hoe groter het marginale effect, hoe beter je op moet letten, zie dit extreme voorbeeld.
Als jonge econometrist heb ik nog moeten leren hoe je om moet gaan met gedragsveranderingen door “corners, kinks en holes” die vaak door beleid ontstaan. Bijvoorbeeld doordat de heffingskorting boven de €21.043 begint te dalen, zoals de grafiek laat zien. Later werd het nog een sport om bijna willekeurige behandelingen op te speuren om te kijken hoe mensen daarop reageren. Maar voor efficiënt belastingheffen is het doel juist om het gedrag zo min mogelijk te verstoren. Daarbij helpt een heffing met zo weinig mogelijk harde grenzen.
Dat is helaas niet gelukt bij het aanpassen van de overdrachtsbelasting, de tax die je betaalt bij aankoop van een huis.
Vanaf 2021 betalen woningkopers jonger dan 35 jaar, die een huis kopen en daar zelf in gaan wonen, eenmalig geen overdrachtsbelasting. Dat scheelt hen 2% van de aankoopprijs. Vanaf 1 april 2021 geldt de aanvullende voorwaarde dat de woning niet duurder mag zijn dan € 400.000. Kopers van 35 jaar of ouder die in de woning gaan wonen betalen 2%. Andere kopers, zoals beleggers, gaan 8% betalen.
Ik tel hier vier harde grenzen: twee data, een leeftijd en een bedrag. Op al deze grenzen verandert het tarief enorm: woningen van €399,999 gaan zonder belasting weg, een huis van €400,001 kost opeens €8,000 extra – tenzij het februari is, maar mits de koper niet in januari 1985 is geboren.
Grote marginale effecten veranderen het gedrag. En dus moeten “andere kopers” hun slag slaan voor Oud en Nieuw, jonge mensen met dure woonwensen daarna, maar absoluut vóór 1 april, en wie bijna 35 is liefst voor zijn of haar verjaardag. Naast het prijsopdrijvend effect van de vrijstelling (zie eerder) ligt het voor de hand dat dit gaat leiden tot overhaaste beslissingen, alsmede tot rare streken om het bedrag onder de vier ton te houden. Dat gaat ongetwijfeld tot mooie verhalen leiden, maar de economie is daarmee niet gediend.
Update maart 2021: wie had dat nou kunnen voorspellen?
Volgens de klassieke conjunctuurcyclus wordt een recessie gevolgd door een periode van snellere groei. Het ligt voor de hand dat dit ook geldt voor de periode na 2020, een jaar waarin het Nederlandse BBP volgens DNB gaat krimpen met zo’n 4 procent.
Volgens dezelfde DNB kunnen we volgend jaar een gestaag herstel verwachten, met een mooie maar niet uitbundige groei van zo’n 3 procent. Dat is sneller dan de potentiële groei, maar niet snel genoeg om de schade van 2020 in één keer in te halen.
Waarom is het herstel gestaag? Er is schade aangericht in de economie, zoveel is duidelijk: de werkloosheid is opgelopen, bedrijven zijn failliet gegaan. Sommige bedrijven en gezinnen hebben zich in de schulden moeten steken, en de overheid helemaal. Dat oplossen kost allemaal tijd.
Maar zou het ook sneller kunnen? Ik kan een goed aantal redenen bedenken waarom de economische groei volgend jaar wel eens een stuk hoger zou kunnen zijn. Die zijn wel afhankelijk van het verdwijnen van het besmettingsrisico, dus laten we aannemen dat de vaccinatie voorspoedig verloopt.
In dat geval hebben we te maken met een Nederlandse consument die tijdens de lockdownhistorisch veel geld gespaard heeft. Vermoedelijk omdat het zo lastig was om het uit te geven. Dat leidt ook tot een hoop pent-up demand: de bestedingen die men had willen doen maar nog niet gedaan heeft. In een gewone recessie komt dat omdat het geld op is of omdat men niet durft. Maar de verlangens verdwijnen niet: als het herstel daar is, wordt vaak alsnog een nieuw bankstel gekocht of verre vakantie geboekt. Nu gaat het niet om de durf, maar puur om de mogelijkheid om een reis naar het buitenland te boeken. Dat er naast geld waarschijnlijk ook veel vakantiedagen gespaard zijn helpt ook.
Een andere bekende aanjager van de consumptie is het vermogenseffect. De huizenprijzen zijn weer bijna 10 procent hoger terwijl wereldwijde aandelenmarkten (ondanks een diepe dip) ook zo’n 10 procent hoger staan dan eind vorig jaar. Door de lage rente is het bovendien nog nooit zo aantrekkelijk geweest om het geld snel uit te geven.
Tel daarbij op dat het met de faillissementen wel meevalt, de werkloosheid niet hoger ligt dan eind 2017 en de rente op de schuldenlast makkelijk op te brengen is, en de parallel met de vorige jaren 20 dringt zich al snel op. Nee, dat liep allemaal niet zo mooi af, maar dat zien we over een aantal jaren dan wel weer.
Kijk, er zijn ook voordelen: ik hoefde niet door de beveiliging van de Nederlandsche Bank en mijn badge (die ook niet nodig was) werd niet gecontroleerd op de juiste sticker. Maar toch, alles bij elkaar, zie ik de Tinbergenlezing liever in het echt en niet thuis op een laptop.
En je kunt je afvragen of het nodig is om op Twitter verslag te doen van de lezing als gebruikers ook direct kunnen inschakelen om mee te luisteren. Maar omdat we er vanuit gaan dat we volgend jaar weer in de zaal zitten, zou het jammer zijn om de traditie te onderbreken. Daarom hieronder het gebruikelijke verslag van een (onder de omstandigheden) prima lezing. De oude Tinbergen kan trots zijn.
Bijna 8 jaar geleden vroeg ik mij hier af of we in Nederland inmiddels de maximale grootte van de arbeidsmarkt gezien hadden. Het was een logisch moment: in bijna alle prognoses van het CBS tot dan toe, lag de piek van het aantal 20-65 jarigen in Nederland in 2011. Daarna zou die groep afnemen, als gevolg van de vergrijzing en het pensioneren van de baby-boom generatie. Met het krimpen van de potentiële beroepsbevolking lag het voor de hand dat ook het aantal werkende mensen zou gaan dalen. Toename van de participatie en een afname van de werkloosheid zouden nog een tijdje tegenwicht kunnen bieden, maar dat kan niet oneindig doorgaan.
Het was het begin van een enerverende (maar langzame) tocht langs de statistieken, waarin we twee jaar geleden het record werkzame personen uit 2008 zagen sneuvelen. Dat was het gevolg van een opmerkelijke bijstelling van de demografie: in plaats van de voorziene daling, was het aantal 20-65 jarigen weer aan het stijgen geslagen. De verwachte piek lag nu “ergens in de jaren 20”.
Eens kijken waar we inmiddels zijn. Er is een nieuwe demografische prognose en we hebben weer twee jaar arbeidsmarktsdata. Eerst de demografie. De grafiek hieronder laat zien hoe het verhaal door de jaren veranderd is: we zien de voorspelde piek in 20-65 jarigen in 2011 (de blauwe lijn van observaties) en de opleving van die groep na 2014 – ondanks de voorspelde daling. De prognose uit 2016 legt een nieuwe piek in 2021, waarna de daling alsnog komt. Maar in de laatste prognose toppen we in 2059 weer gewoon over het lokale maximum, dat nu in 2025 ligt en een stuk hoger uitkomt.
Het aantal Nederlanders tussen de 20 en 65 jaar, observaties en drie prognoses – data CBS (2014, 2016, 2019).
Waarom wijkt de omvang van deze groep zo af van de verwachtingen? “Het zal de migratie wel zijn”, schreef ik twee jaar geleden. Daar lijkt het wel op: hieronder de verwachte aanwas van de bevolking door migratie, in de prognoses van 2014 en 2019. Niet alle nieuwkomers zijn in de leeftijd 20-65, maar er zijn er genoeg om de arbeidsmarkt nog even door te laten groeien.
Prognose van het migratiesaldo (immigratie min emigratie, per jaar) – data CBS (2014, 2019).
Dat brengt ons bij het aantal mensen, actief op de Nederlandse arbeidsmarkt. Ik doe niet aan seizoenscorrectie maar kijk naar het werkelijke aantal werkenden. Dat piekte voor de crisis in juli 2008, een record dat pas in juli 2017 werd gebroken. Met het stijgen van de potentiële beroepsbevolking en het dalen van de werkloosheid zien we in juli 2019 weer een nieuw record: er zijn dan 7,943,000 mensen aan het werk, bijna 400 duizend meer dan in 2008.
Omvang van de Nederlandse arbeidsmarkt (niet-seizoensgecorrigeerd) in duizenden personen – data CBS.
Tenzij we volgend jaar in een onverwachte recessie verzeild raken, gaat ook dit record nog wel scherper gesteld worden. En zelfs als we na 2025 even de daling inzetten, kunnen we nog niet spreken van Piek Nederlandse Arbeidsmarkt: de jaren ’50 beloven weer nieuwe records.
Ik weet het, ook deze demografische prognose kan weer bijgesteld worden. Maar vooralsnog las ik de piek arbeidsmarkt even af.
Maakt het iets uit voor het patroon in de tijd? Een beetje, zie de figuur hieronder. Het record uit 2008 sneuvelt wat eerder, en de groei sindsdien is iets hoger. Dat zal vooral samenhangen met het meenemen van de groep 65-75, die steeds meer is gaan werken.
Omvang van de Nederlandse arbeidsmarkt (niet-seizoensgecorrigeerd) in duizenden personen, met verschillende definities – data CBS (1,2)
De bladeren vallen en voor de beveiliging van de Nederlandsche Bank staat een lange rij wachtenden, dan weet je het wel: het is weer tijd voor de Nederlandse Economendag en de bijbehorende Tinbergenlezing. Net als vorig jaar een verslag in tweets, live vanuit de goed gevulde zaal.
Een van de hoogtepunten van de film Dr Strangelove is als de dokter uit de titel, een krankzinnige Duitse speltheoreticus, begint over het doomsday device. Hij spreekt dat uit zoals alleen een Duitser dat kan, met een lange oe, alsof het een onderdeel van een BMW betreft in plaats van het einde van de wereld.
Toch was ik niet onverdeeld gelukkig met het feit dat Raphael Auer, hoofdeconoom bij de Zwitserse BIS (en oud-student in Maastricht) een paper heeft geschreven met de woorden doomsday economics in de titel. Zoals hij in deze Vox-column uitlegt, is het namelijk de crypto die verdoemd is. Munten als bitcoin beloven een systeem van transacties waarbij geen van de partijen hoeft te vertrouwen op een centrale autoriteit. Maar zoals Auer laat zien, moet de boekhouder van zo’n systeem uiteindelijk wel betaald worden. Dat gebeurt nu nog met nieuwe bitcoins, maar omdat dat er steeds minder worden zullen de transactiekosten steeds verder moeten stijgen. Juist daarin zit echter een vervelend commons probleem, waardoor de hele boel in de soep loopt.
Ik hoop het niet, want met deze ontdekking dreigt er namelijk een einde te komen aan mijn heimelijke overtuiging dat we de komende jaren nogmaals een opleving gaan zien van de bitcoinprijs. Die prijs ligt op het moment van schrijven net onder de €3.500, een aardig bedrag maar nog geen kwart van de piekwaarde eind 2017. Een heerlijke tijd. Niet dat ik tot de gefortuneerde vroege investeerders behoorde, maar het mengsel van verwarring en enthousiasme uit de bubbel-periode was geweldig om mee te maken. Ingelaste seminars over het onderwerp waarbij toehoorders alleen nog op de gang konden staan; heimelijk gefluister over een collega die er vroeg bij was en die nu long Tron zat – een hete tip!
Na het onvermijdelijke knallen is de bitcoin gek genoeg niet naar nul gezakt – tot nu toe. En dat maakte de herboren rally voor mij zo waarschijnlijk. Immers, alle argumenten uit de vorige rally zijn er nog (een nieuw wereldwijd betaalmiddel!), er is een richtprijs (het vorige maximum) en iedereen die destijds achter het net viste door gebrek aan ervaring weet inmiddels hoe in te stappen. Maar nu is er dus Auer en zijn domper op de crypto. De Financial Times heeft het oude financiële systeem al weer tot winnaar verklaard.
En toch, en toch. Wat staat daar in de laatste paragraaf van het working paper? In the long run, the value of cryptocurrencies might be to catalyse our thinking on how society can handle access to data and the right to edit it, a much-needed impulse at a time… Aha, dus toch!
Als trouw lezer van “Alles van CBS” ben ik gewend om inderdaad van alles aan mij voorbij te zien trekken. Meestal is de kop van het bericht genoeg, soms lees ik door voor de leuke weetjes, maar af en toe komt het voor dat een statistiek me niet meer loslaat.
Dit bericht van vorige week spookt nog steeds door mijn hoofd. De nijvere statistici blijken bij te houden hoeveel goederen ons land binnenkomen en weer verlaten, als onderdeel van de internationale handel. Handelsstatistieken, nogal wiedes zegt u terecht, maar wist u dat ze dat ook doen in termen van gewicht? Kijk naar onderstaande figuur (bron) en verwonder.
We zien hier dat jaarlijks 604 miljard kilogram goederen het land bereikt. De uitgaande stroom bedraagt 545 miljard kilo. Een gedeelte van de goederen is slechts op bezoek, en vormt de doorvoer of wederuitvoer (midden, zo’n 300 mrd kg). Er blijft 296 miljard kilo achter (17,330 kilo per Nederlander!) maar we voeren ook 226 miljard kilo eigen product weer uit.
Het fascinerende is dat er dus jaarlijks 59 miljard kilo meer materiaal ons land binnenkomt dan er uitgaat. Stel, het betrof louter hardsteen, dan konden we er een berg van 282 meter van bouwen, niet veel kleiner dan de Vaalserberg. En dat jaar na jaar. Waar zouden al die spullen blijven?
Nee wacht – dit is alleen de handel. Als we wijn importeren uit Frankrijk en het vocht via de afwatering ons land weer verlaat, dan staat het wel bij de import maar niet bij de export. Idem voor verstookte brandstof – die trouwens een wonderlijk groot aandeel van de vervoerde kilo’s blijkt te zijn. We kunnen dus niet zien hoeveel materiaal er jaarlijks in Nederland bijkomt.
Waarom houdt het CBS het gewicht bij? Het lijkt geen nuttige economische indicator. Maar in het bijbehorende paper staat een goede reden: de toegevoegde waarde per kilo product van Nederlandse uitvoer is 20 keer zo hoog als die van de doorvoer. Het beslag op de infrastructuur van beiden is gelijk, en de externe effecten (vervuiling, geluid) ook. Dat leidt tot interessante overwegingen.
Nog even rekenen. Hoe verhoudt de totale goederenstroom zich tot het water dat door de Rijn stroomt? Met het huidige volume bij Lobith gaan er in iets meer dan drie dagen evenveel kilo’s door de Rijn als de hele jaarlijkse handelsstroom door Nederland.
In dit bericht van bijna dertien jaar geleden zijn alle hyperlinks naar Nederlandse bronnen inmiddels bezweken aan de vooruitgang. Gelukkig is het thema onverminderd actueel. Ik moest denken aan dit oude verhaal dankzij de Free Lunch column* vanmiddag in de Financial Times.
Even snel resumeren. De kwestie was een destijds dreigend massa-ontslag bij NedCar in Limburg, en de vraag of de regering daar iets aan moest (of kon) doen. Het stuk in de FT laat zien wat anno 2019 de state of the art is rondom de problematiek van de achtergebleven regio. Volgens het stuk zijn er grofweg twee oorzaken aan te wijzen waarom arme regio’s tegenwoordig steeds verder achterop raken bij rijke regio’s:
Technologische vooruitgang maakt de industrie te productief, in de zin dat er maar weinig mensen nodig zijn om de gevraagde hoeveelheid te produceren. De rest van de vraag wordt vervuld door de dienstensector, en die floreert met name in de grote stad. De regio die voorheen dreef op industrie blijft achter. Zie ook de Tinbergenlezing van vorig jaar.
Instituties (inclusief “sociale contracten”) geven een kleiner gedeelte van de economische opbrengst aan de factor arbeid. Denk aan de teloorgang van vakbonden, de grotere tolerantie voor ongelijkheid. Dat benadeelt de regio die het vooral moet hebben van z’n loopvermogen.
Wie deze factoren aanwijst als de oorzaak van het achterblijven van regio’s maakt het de beleidsmaker moeilijk, want het aanpakken bij de bron is vrijwel niet te doen. Ik betoogde in 2006 dat het direct ingrijpen in de markt geen goed idee was, maar het helpen van de ontslagen werknemers wel. Inmiddels zijn er drie soorten beleid dat kan worden gebruikt in dit soort gevallen.
Geld sturen. Liefst gekoppeld aan wat juiste prikkels. De FT verwijst naar deze studie over Europese subsidies, die aantoont dat ze leiden tot hogere groei (mits uitgedeeld aan kleine bedrijven).
Aansluiting veroorzaken, het zij met een weg of een spoorlijn, het zij “psychologische aansluiting” bij de economische kern. Hoewel het oude spreekwoord “elke ingang is ook een uitgang” niet moet worden vergeten.
De regio ontwikkelen om zelf een groeipool te worden met iets heel nieuws.
Succes! Hoewel de problematiek volgens het stuk al “sinds de jaren ’80” speelt is het palet mogelijkheden nog niet erg veel veranderd. Zie bijvoorbeeld dit stokoude stuk over mogelijkheid 2. Uiteindelijk komt het voor de achtergebleven regio vaak neer op optie 1, als ze tenminste in de juiste transferunie zitten.
Gelukkig werkt dat soms gewoon. De productiestatistieken lijken in ieder geval aan te geven dat NedCar weer net zoveel produceert als voor de ellende in 2006.
* Deze link verwijst naar een artikel achter de betaalmuur van de FT.
Net als vorig jaar was ik vandaag bij de economendag in Amsterdam. Een vermakelijke en informatieve dag die eigenlijk door geen econoom over mag worden geslagen. De Tinbergenlezing werd verzorgd door Ed Glaeser (eerderop deze site), een klassieke Amerikaanse motor mouth die zeker een record vestigde voor het aantal woorden, uitgesproken tijdens deze lezing.
Ik deed een verslag in tweets; na de klik staat het archief.