U mag weer prijsafspraken maken

Heel soms, als je heel goed oplet, kom je ze wel eens tegen. Van die geniepige berichtjes die nauwelijks tot niet de krant halen maar wel degelijk van groot belang zijn. Ergens vorige week moet het gebeurd zijn, toen we allemaal ademloos naar Griekenland keken. Trouwe lezer Peter lette wel op en wijst op het volgende alarmerende bericht uit de ministerraad:

Ondernemers met een relatief klein marktaandeel krijgen meer ruimte om onder andere prijsafspraken te maken.

Ja heus, het staat er echt. Prijsafspraken mogen straks gemaakt worden door ondernemers als ze samen een marktaandeel tot 10% hebben, dat is nu nog 5%, terwijl de omzeteis vervalt. Het persbericht ademt zo’n sfeer van dat het heel goed is, dat er “ruimte voor samenwerking” komt, want wie kan er nu tegen samenwerking zijn? Tja, afnemers bijvoorbeeld, zoals u en ik, die nu gedwongen worden een flink hogere prijs te betalen. De motivatie lijkt me ronduit achterbaks: “Kleine ondernemers krijgen zo meer ruimte om zich te wapenen tegen de inkoopmacht van grotere bedrijven.” Maar de verruiming beperkt zich geenszins tot zulke gevallen. Gevallen waarin ondernemers prijsafspraken willen maken om domweg de consument af te zetten zullen veel talrijker zijn.

Natuurlijk zouden we met deze versoepeling problemen met Europa kunnen krijgen, dat grosso modo wel een verstandig mededingingsbeleid voert. Maar daar heeft minister Verhagen iets op gevonden: de “samenwerking” mag alleen wanneer dit “de handel met het buitenland niet beinvloedt”. Inderdaad: Nederlandse ondernemers mogen wel de Nederlandse consument gecoordineerd woekerprijzen in rekening brengen, maar niet de Duitse en Belgische. Het lijkt me weer een eerste stap terug op weg naar het kartelparadijs dat Nederland ooit was.

Stapelgate

Nog even terugkomen op de kwestie Stapel die de afgelopen week uiteraard het gesprek van de dag was, zelfs onder economen. Uiteraard vraagt iedereen zich af hoe dit in vredesnaam heeft kunnen gebeuren, wat dit betekent voor het aanzien van de beroepsgroep, en in hoeverre vakbroeders zich persoonlijk aangesproken voelen.

De ultieme ironie is dat Diederik Stapel in 1999 een artikel heeft geschreven over precies dat laatste onderwerp, naar aanleiding van de Kwestie Diekstra destijds. Titel: Framed and misfortuned: identity salience and the whiff of scandal, en opgeduikeld door Retraction Watch, een website die zich specialiseert in dergelijke schandalen. Conclusie:

Whether social psychologists view an article about a plagiarist clinical psychologist as relevant or irrelevant to the self may thus be determined by whether their social identity is narrowly defined (‘social psychologists’), so as to exclude the plagiarist, or broadly define (‘psychologists’) to include the plagiarist.

En dat allemaal naar aanleiding van een enquete onder vakgenoten. Of die enquete ook echt heeft plaatsgevonden, blijft onduidelijk.   

Vervangen door een robot

Toen ik gisteren het boek The Race against the Machine bestelde, kwam er geen boekenverkoper aan te pas. Binnen een paar seconden stond het op mijn scherm. Geweldig voor mij, vervelend voor de boekenverkoper hier beneden in de winkel. Technologie maakt hem langzaam overbodig.

Binnen een paar uur had ik het boek uit, ook dat nog. Het is een soort snelschrift waarin de schrijvers geen tijd verdoen en binnen een paar zinnen tot de kern komen. Namelijk: het gaat nu wel heel hard met de technologische vooruitgang en grote groepen arbeiders dreigen overbodig te worden. Dat was natuurlijk altijd al zo, maar het terrein van de vooruitgang is verlegd. Niet langer wordt de productiemedewerker de deur gewezen, nu is het de boekhouder en de rest van de administratie. Binnenkort: chauffeurs, vertalers en anderen met een voorheen onaantastbare positie.

In principe is dit goed nieuws. Weinig mensen verlangen terug naar de tijd waarin er nog mijnwerkers en oppermannen in Nederland aan het werk waren. Nu machines dat werk doen kunnen de arbeiders iets anders (leukers?) doen en gaat de productie omhoog.

Maar wat moet de mijnwerker dan doen? Dat is de pest met vooruitgang: er is altijd structurele aanpassing nodig en niet iedereen heeft meteen de noodzakelijke skills in huis. Zoals altijd leidt de vooruitgang initieel tot meer ongelijkheid. Er zijn groepen die profiteren van de technologie en groepen die ermee concurreren. Het lijstje aanbevelingen is dan ook vertrouwd: meer en betere scholing; meer ondernemerschap; meer flexibiliteit. Een beetje van die mislukte Lissabon strategie, en wat van die structurele hervormingen waar de mensen zo’n hekel aan hebben. Het is het levertraan van de economen dat opnieuw op tafel komt.

Een aantekening: de schrijvers focusen in dit korte boek erg op één trend en laten de rest liggen. Dat is misschien wel jammer, want er is een andere trend die (bij ons in ieder geval) een groot deel van het probleem opheft: door de vergrijzing neemt het aanbod van arbeid ten opzichte van de vraag de komende jaren flink af. We zullen blij zijn dat een gedeelte van het werk geautomatiseerd kan worden. [NYT artikel, pagina van de schrijver.]

Een trage computer

Het is een feit dat computers steeds trager worden. Ik heb het niet over nieuwe computers, te koop in de winkel, want die worden juist steeds sneller. Nee, het is de machine die eenmaal is aangeschaft die de neiging heeft om te vertragen. Dat komt door twee factoren: de achteloze gebruiker installeert steeds meer programma’s en ruimt niet op, en de eisen die aan de machine worden gesteld, worden steeds hoger. De kwaliteit van de dienst die de eigenaar van de computer ontvangt loopt over de tijd terug.

Als de kwaliteit onder een bepaald niveau gedaald is, wordt het tijd voor actie. Voor zover mogelijk volstaat lapwerk: opruimen, de-installeren en het kan weer even door. Zo zit de gebruiker geruime tijd net boven zijn minimum-kwaliteitseis te werken. Als het echt niet langer kan komt er een nieuwe machine.

Zoals opgemerkt neemt de kwaliteit van nieuwe computers snel toe. Des te opmerkelijker is het, dat de gebruiker een aanzienlijk deel van de tijd op hetzelfde, lage, kwaliteitsniveau doorbrengt: het niveau dat nog net acceptabel is. Dat komt omdat dit niveau niet bepaald wordt door technische beperkingen, maar door een menselijke overweging: kan de machine er nog mee door?

Dit mechanisme viel me laatst op, toen ik weer eens toe was aan een nieuwe computer. Ik zat al een aantal maanden met een machine net zo lang nodig had om op te starten als mijn computer van 15 jaar geleden. De rest van de prestaties was niet veel beter dan destijds; wat zeg ik, sommige dingen gingen op de 386 beduidend sneller. Hoezo vooruitgang?

Wat nog tragischer is, is dat het mechanisme waarschijnlijk voor alle typen mensen geldt. Ook zij die de hoogste eisen aan hun hardware stellen, werken tot het echt niet meer gaat op hun oude pc. Allicht ligt hun niveau waaronder ingegrepen moet worden veel hoger, maar zij zijn net zo ongelukkig met hun machine als hij eindelijk de deur uitgaat. De enige manier om aan dit verdriet te ontsnappen, is door beheer en upgrade-beslissing uit te besteden aan iemand anders met hogere eisen dan jezelf. Dit is een goede reden om als bedrijf een fanatieke technische afdeling te onderhouden.

De 99%

Het was te verwachten: ook bij de Nederlandse occupy demonstraties stond op de borden dat de 99% van de bevolking de uitbuiting van de top-1% zat is. Een pakkende slogan die ook in de VS door demonstranten gebezigd wordt. En een goede gelegenheid om eens te kijken hoe het in Nederland met de ongelijkheid tussen de 99 en 1% gesteld is.

In de VS is het overigens niet mals. Dit nuttige stuk in Slate vat de belangrijkste kenmerken samen: de top-1% neemt daar 21% van het inkomen voor haar rekening. Dat aandeel is bovendien al jaren stijgende. De ongelijkheid brengt herinneringen boven aan de Gilded age in de jaren 20 van de vorige eeuw, zoals Paul Krugman jaren geleden al eens schreef.

Cijfers over de Nederlandse inkomensverdeling zijn op procentniveau moeilijk te krijgen. Het CBS publiceert wel gegevens per deciel, maar in de top-10% kan nog veel ongelijkheid zitten. Een tijdje spitten op de CBS-site leverde mij wel dit stuk van een paar jaar geleden op [pdf], dat helemaal gaat over inkomensongelijkheid. Er staat een groot aantal maatstaven in, waaronder de bekende Parade van Pen. Die is vergezeld van het volgende figuur, waaruit we iets kunnen afleiden:

In de originele parade lopen alle Nederlanders op volgorde van inkomen achter elkaar. Hun lengte is proportioneel met hun inkomen, zodat we beginnen met dwergen en eindigen met reuzen. Deze figuur stopt Nederlanders in 1%-groepen, en daarmee kunnen we (voor 2004) zien hoe het gemiddelde inkomen van de top-1% zich verhoudt tot het gemiddelde inkomen van iedereen. In het betreffende jaar is het totale gemiddelde inkomen “iets onder de 20.000 euro” en het gemiddelde in de top zo te zien iets onder de 100.000. Dat betekent dat de top 1-% zo’n 5% van het totale inkomen pakt. Dat is een heel ander verhaal dan de 21% die in Amerika gemeten wordt, en dat klopt met de bewering dat Nederland een relatief egalitair landje is. Een demonstratie is natuurlijk altijd leuk, maar een schrijnend probleem lijkt dit niet.

Enig voorbehoud is nodig: inkomen is iets anders dan vermogen en dat laatste is ook van belang bij de ongelijkheid. Voor cijfers daarover hou ik me graag aanbevolen. In deze cijfers zit overigens wel het inkomen uit vermogen. Het betreft verder besteedbaar inkomen, dus nadat  belastingen en premies eraf zijn, gecorrigeerd voor gezinsgrootte. Dat maakt de ongelijkheid een stuk minder, maar het lijken me wel de juiste cijfers voor deze vergelijking.

update: Economics in pictures heeft tijdreeksen met data over de top-1% in Nederland, Zweden, Frankrijk en de VS. Opnieuw alleen inkomen. De 5% hierboven lijkt te kloppen, en de rest van de lijntjes zijn ook interessant! Wel is de schatting voor de VS een stukje lager. [via @bertsmid]

Nobel in de pers

  • NRC: Thomas Sargent (New York University) heeft aangetoond hoe structural macroeconometrics kunnen worden gebruikt […] Christopher Sims (Princeton University) heeft een methode ontwikkeld op basis van zogenaamde vector autoregressie. (en bedankt voor de uitleg – 0 punten)
  • Elsevier: Sargent en Sims hebben volgens het Nobelcomité methoden ontwikkeld die antwoord geven op macro-economische vraagstukken. (nee maar – 0 punten)
  • NOS: Het onderzoek van de twee Amerikanen richt zich vooral op de gevolgen van macro-economisch-beleid en de voorspellingen die daaruit voortkomen. (klopt, maar dat kan preciezer – 2 punten)
  • NU: Daarbij richtte het onderzoek van Sims  zich op onverwachte en tijdelijke veranderingen in de economie, terwijl Sargent structurele veranderingen in de economie onderzocht. (Dit is wel een aardige zin, de rest van het artikel is minder – 4 punten)
  • FD: Hoogleraar Sylvester Eijffinger van de Universiteit van Tilburg spreekt van een ‘goedmakertje’. (Dit artikel citeert wel erg veel letterlijk uit het juryrapport. Het woord methoden komt 2x voor, dat is in de goede richting – 6 punten)
  • en we hebben een winnaar: dit stuk op Wetenschap24 stelt het het mooist (10 punten):

De economie verandert continu. Tijdelijk, maar ook permanent. Door beleid, maar ook door onvoorziene gebeurtenissen. Door verwachtingen, maar ook door reacties op die verwachtingen. Hoe kun je onder zulke omstandigheden nog bepalen wat oorzaak en gevolg is? De Nobelprijswinnaars voor de economie van dit jaar ontwierpen instrumenten om daarbij te helpen

[Vorig jaar]

Wat verder opvalt is dat overal wordt herhaald dat Jan Tinbergen de enige Nederlandse winnaar van de prijs is (zie bijvoorbeeld hier).  Hoewel dat technisch correct is, is het toch een beetje sneu voor Tjalling Koopmans.

 

Macro methodologie

Ja, die Nobelprijs. Het is conventionele macro van de soort die het niet zo erg goed deed in de kredietcrisis, maar zoals bekend is dit toch meer een oevre-prijs waarbij we niet teveel op recent nieuws moeten letten. De invloed van beide heren is zonder meer groot geweest en hun bijdrage nuttig. Ik zal hier kort uiteenzetten wat volgens mij één van de grote vernieuwingen uit de koker van Sargent en Sims is geweest.

Het is verleidelijk om bij macroeconomie te kijken naar de verhoudingen tussen twee variabelen en daar dan een regel van te maken. Neem bijvoorbeeld rente en investeringen; een korte studie naar de twee suggereert een lineair verband en al snel rekent de econoom met een vaste functie I=f(r).

Het probleem van de economie is dat dit soort simpele verbanden compleet voorbij gaat aan de warboel van oorzaak en gevolg die er in werkelijkheid is. Natuurlijk reageren investeringen op de rente, maar de centrale bank (die de korte rente vaststelt) reageert ook op de economische omstandigheden (waaronder investeringen) en zowel investeerders en bankiers gebruiken verwachtingen over elkaar. 

De grote bijdrage van Sims is dat hij een statistische methode populair heeft gemaakt die, zonder theorie, vaststelt wat op wat reageert. Daarbij is het ook mogelijk dat er wisselwerking tussen de twee is. Door tijdreeksen te analyseren kun je met die methode een impuls-respons diagram opstellen waarin uit één oogopslag blijkt hoe bijvoorbeeld prijzen op de rente reageren. Dat is vaak geen vaste verhouding, maar een dynamische aanpassing. In het lekenrapport [pdf] staat een voorbeeld:

Hier zie je dat er het eerste kwartaal niet veel gebeurt, daarna gaan de prijzen iets omhoog en daarna zakken ze (de rode lijn; het gearceerde gebied geeft de onzekerheid aan). Door deze bijdrage van Sims is er in ieder geval duidelijkheid over het soort verschijnselen dat macroeconomen zouden moeten verklaren. Als je dat eenmaal weet, dan gaat het met de rest een stuk makkelijker. Lees je tegenwoordig werk van toegepaste macroeconomen dan gaat het meestal op deze manier: we stellen vast wat de impuls-response van een aantal variabelen is, en we laten zien dat ons theoretische model dezelfde karakteristieken kan genereren. In het theoretische model krijgen ook de verwachtingen hun plaats, en dat is het terrein waarop Sargent veel gedaan heeft.

Volgens mij moeten we de prijs van vandaag dan ook te zien als een waardering voor ontwikkelingen in de macro methodologie. De methode van Sims geeft aan wat macroeconomen zouden moeten kunnen. Dat het verder nog niet allemaal perfect werkt, daar komen we later nog wel uit.

Nobel 2011: Sargent & Sims

Wel empirie, maar toch macro dus. Conventionele macro nog wel. Toch verrassend. Maar een zeer respectabele keuze natuurlijk. Populaire uitleg hier.  De officiele motivatie is dat de heren methoden hebben ontwikkeld om vragen over causale verbanden tussen economisch beleid enerzijds en macroeconomische grootheden anderzijds te kunnen beantwoorden. Bij Sargent wordt ingegaan op het bouwen, oplossen en schatten van structurele macro-modellen. Bij Sims wordt vooral genoemd de door hem geintroduceerde manier van macroeconomische analyse middels VAR en impuls-response functions. De meer wetenschappelijke verantwoording hier.

Meer over Sargent.

Sims praat over macromodellen.

Sargent praat over beleid en macro, vorig jaar op LSE.