Spaarstunters en het garantiestelsel

Het FD bericht vanochtend over een nieuw front in de spaaroorlog. Wat vooraf ging: grote Nederlandse banken lieten hun spaarrente steeds verder dalen onder de marktrente, met name als de laatste aan het stijgen was. De elasticiteit onder spaarders was laag totdat de media er aandacht aan begonnen te geven. Op datzelfde moment nam het aanbod van spaargeld toe door de slechte prestaties van de beurs. Deze samenloop van omstandigheden bracht nieuwe banken in de markt die fors hogere rentes bieden, zoals Icesave.

Spaarders kunnen zich in principe geheel laten leiden door de rente omdat het risico wordt afgedekt door het depositogarantiestelsel. Dat laatste is nu onderwerp van discussie omdat de Rabobank vindt dat grote banken op die manier verplicht hun eigen concurrenten moeten beschermen. Kort samengevat: kleine bankjes bieden een hoge rente en als het misgaat kan de grote bank de rekening voldoen.

Zit daar iets in? Om te beginnen komt de kritiek zeker niet uit onverdachte hoek: Rabo heeft een groot belang bij het behouden van zijn spaarklanten en biedt geen toprente. Bovendien is het garantiestelsel an sich een goed idee omdat het bank runs kan voorkomen. Die kunnen zonder duidelijke oorzaak ontstaan als spaarders vermoeden dat de bank in de problemen zit.

Het vreemde is dat degene die wordt vrijgesteld van risico de consument is, en niet de bank. Dat wil zeggen, als een spaarbank door het bieden van te hoge rentes over de kop gaat is de consument beschermd, maar de bankier is zijn investering kwijt. Daarom snijdt volgens mij het argument van Rabo ook geen hout: de bankiers nemen geen risico op kosten van de grote banken, maar zijn zelf gedupeerd als hun rente “onrealistisch hoog” is. Dat zou ertoe moeten leiden dat risicovol gedrag niet in de hand gewerkt wordt.

De alternatieve uitleg voor de verschillen is dat de kleine spaarbanken efficiënter zijn en slimmere dingen met het geld doen. Dat lijkt mij voorlopig een betere verklaring. Bovendien zullen de kleine banken hun aandeel in het garantiestelsel zien groeien als hun marktaandeel toeneemt.

Allemaal dankzij de verzekering

Terwijl een grote stoet auto’s zich vandaag naar het zuiden begeeft lees ik toevallig een oud stuk van Sinn (zie ook hier) over hoe de beschikbaarheid van verzekeringen leidt tot doelmatiger productie. Hij heeft een mooie anecdote over de koopvaardij vanuit Hamburg: lang was het de gewoonte om met ieder schip een escorte mee te sturen ter bescherming tegen piraten. Toen er een markt voor verzekeringen ontstond, waardoor het verlies van één schip niet meer catastrofaal was, hield men daarmee op met als gevolg een grote verlaging van de kosten. Dit droeg volgens Sinn bij aan het succes van de Hamburgse haven.

De analogie met de uittocht van vandaag is treffend. Het risico op piraterij is voor de vakantieganger welliswaar beperkt, maar autopech en kleine ongelukken komen veel voor. Twee generaties geleden had elke reiziger daarom een koffer vol gereedschap en een pak geld bij zich. Veel mensen bleven gewoon thuis. Mijn ouders hadden het al makkelijker: met een goede reserveband, een krik en de internationale reis-en-kredietbrief reden ze de straat uit. Tegenwoordig zijn een credit card en de (standaard) mobiliteitsservice voldoende.

Het punt van Sinn is dat efficiënte verzekering leidt tot meer activiteit maar ook tot moral hazard, té risicovol gedrag. Er is een optimum waar je ook overheen kunt gaan. Anders gezegd: een gedeelte van de stroom vakantiegangers had de auto nog even laten nakijken als ze het risico van pech of ongeluk zelf hadden moeten dragen. Wie vanmiddag in de file staat kan dus de verzekeringssector de schuld geven.

Een kwestie van surplus

Bij een transactie tussen een koper en een verkoper horen drie bedragen: het minimale bedrag waarmee de verkoper genoegen zou nemen, het maximale dat de koper zou willen betalen en de daadwerkelijke prijs. Als de eerste kleiner is dan de tweede dan gaat de transactie door, en ligt het derde bedrag ertussen in.

In dat geval is er sprake van surplus (door de echte econoom uitgesproken op z’n Frans). Producentensurplus is het verschil tussen één en drie, consumentensurplus is het verschil tussen twee en drie. Wat bepaalt de prijs, behalve de twee grenswaarden? Als er geen andere klanten of aanbieders zijn dan is dat een zaak van onderhandelen. Als beide partijen wel alternatieven hebben, dan is er een markt. De prijs wordt dan bepaald door overwegingen van schaarste. Daardoor kan het surplus van één van beide partijen flink oplopen, en dat is een goede zaak.

Deze kleine, theoretische, expositie brengt onmiddelijk het twijfelachtig niveau van dit onderzoek aan het licht. Men is erachter gekomen dat de gemiddelde werkgever een startende HBO’er veel meer betaalt dan het minimum waarvoor die HBO’er aan het werk zou gaan. Het bestaat de onderzoekers zelfs om te concluderen: “Bedrijven laten zich veel te sterk opjutten door de markt”.

De juiste conclusie is natuurlijk dat HBO’ers schaars zijn en dat hun surplus (producenten-, in dit geval) daarom oploopt. Een goede zaak. (Overigens wordt het surplusbegrip vaker niet begrepen, hetgeen zelfs economen boos kan maken. Maar ik houd mij in.)

De marktwaarde van Fernando Torres

Mooi doelpunt, gisteravond, van de Spaanse voetballer Fernando Torres. Commentator Frank Snoeks vond dat ook en maakte daarbij een opmerking over de marktwaarde van Torres, die “na dit doelpunt wel met 20 miljoen Euro omhoog is gegaan.”

Zou dat kloppen? Snoeks heeft verstand van voetbal en weet ook het een en ander van transfers. Maar hoe zit het met economie? Ik kan vier redenen bedenken waarom een goal in de EK-finale de marktwaarde verhoogt.

  1. Informatie. De goal laat kwaliteiten van de voetballer zien waarvan we het bestaan niet vermoedden. Dat is niet zo’n gek idee: je kunt niet zo vaak laten zien dat je kunt scoren onder de druk van de finale van een groot tournooi. Die kwaliteiten zijn de productiefactor van een voetbalclub, en clubs zullen nu meer willen betalen.
  2. Kopers. Scoren in de EK-finale zorgt voor naamsbekendheid en waardoor zich meer kopers melden. Dat drijft de prijs op. Iets dergelijks zit volgens mij onder meer achter de oplopende beurskoers van Apple in 2006 en 2007, meer nog dan hogere winstverwachtingen.
  3. Bekendheid. Het pure feit dat je de doelpuntenmaker uit de EK-finale op het veld brengt doet de toeschouwers toestromen, en maakt de speler meer waard. Voetbal doet er niet toe. Zoals bij de gele-trui-drager uit de Tour in het criterium van Boxmeer.
  4. Scoren maakt beter. Juist door het maken van het winnende doelpunt wordt Torres een betere voetballer. Zelfvertrouwen, nietwaar? Dit punt, versus #1, lijkt wel wat op de discussie over de waarde van onderwijs.

Het lijkt mij sterk dat punten 1 en 2 veel gewicht hebben. De markt voor spelers is er te groot en te liquide voor. Alle informatie zou al in de huidige prijs verwerkt moeten zitten. Ik geloof ook niet heel erg in 4. Maar is punt 3 zoveel geld waard? Misschien wel: Beckham krijgt een miljoen per week voor zijn werk in een matige competitie. In dat geval is het voor Torres beter om met 1-0 te winnen en de enige doelpuntenmaker te zijn, dan met bijvoorbeeld 5-0.

Lokaal leed

Mijn werkplek is aan de Rijksuniversiteit Groningen, op het Zernikecomplex. Al een paar weken is men op de parkeerplaats achter het gebouw druk bezig met het installeren van slagbomen. Vorige week bleek uit de lokale Universiteitskrant waarom. Er komt een pasjessysteem:

Medewerkers die minstens 8,2 kilometer van het Zernikecomplex verwijderd wonen, krijgen binnenkort hun pasjes voor het RUG-parkeerterrein.

Het moet niet gekker worden. Wie ver weg woont, mag straks dus nog parkeren, wie wat dichterbij woont niet meer. En mijn werkgever is zeker niet de enige in Nederland met een dergelijke logica, vandaar dat ik het hier toch maar even aan de orde stel.

Waarschijnlijk heeft het ooit ergens iemand besloten dat het Eerlijk is, dat werknemers die verder weg wonen een gesubsidieerde parkeerplaats krijgen. Natuurlijk is dat onzin. Je kunt net zo goed redeneren dat wie op het Groningse platteland woont, toch al goedkoper uit is en uit solidariteit juist meer moet betalen. Bovendien: op deze manier worden medewerkers alleen maar gestimuleerd om massaal verder van hun werk te gaan wonen, en dus meer vervuiling te produceren, en ook nog eens meer files te genereren.

Trouwe lezers weten nu al welk alternatief ik ga voorstellen. Inderdaad, die pasjes moeten gewoon geveild worden. Of op zijn minst verkocht. Zodat ze terecht komen bij degene die er het meest voor over heeft, in plaats van bij degene die weigert de moeite te nemen om dicht bij zijn werk te gaan wonen.

Als het een beetje meezit, gaat er natuurlijk vanzelf een zwarte markt ontstaan. Bij dergelijke inefficiente oplossingen komt dat immers vaker voor. Ik hou marktplaats alvast in de gaten.

Hurwicz

Begin dit jaar ontving Hurwicz de Nobelprijs economie (zie hier en hier). Vandaag wordt bekend dat hij afgelopen dinsdag is overleden.

Het Nobelcomite heeft er wel vaker een handje van om de prijs pas toe te kennen als de gelauwerde al op hoge leeftijd is. Zo overleed William Vickrey zelfs drie dagen na de toekenning van de prijs. Voor Amos Tversky en Fisher Black was het al te laat. Hun co-auteurs kregen de prijs toen ze zelf al overleden waren.

En weer een concurrent

Voor wie geinteresseerd is in economie valt er op het web steeds meer te lezen. Thijs wees al op EconomieOpinie en MeJudice. Nu blijkt Kennislink, een site “die wetenschappelijke informatie toegankelijk maakt voor een breed publiek”, sinds september jongstleden een pagina Economie en Bedrijfskunde in de lucht te hebben. Het is met afstand onze leukste concurrent.

Overigens kwamen we achter het bestaan van deze site omdat er een artikel van onder meer ondergetekende is gereproduceerd, maar dan gelardeerd met leuke plaatjes en links, waaronder eentje naar deze weblog.

De KNVB en de kaartjes

Ik geef het toe, wij hebben het al veel te vaak gehad over de pogingen om de zwarte handel in kaartjes te verbieden. Hier bijvoorbeeld, hier, hier en ook hier. Maar soms moet het gewoon weer even. De boosdoener vandaag: de KNVB. Als u naar het EK voetbal heeft gekeken, is u misschien opgevallen dat er aanzienlijk meer oranje op de tribune zat dan je op basis van de aan de Nederlanders toegekende kaarten zou verwachten. Uiteraard hebben we dat volledig te danken aan de zwarte handel. Desalniettemin pleit de KNVB toch voor een verbod. Waarom? Gaat u er vooral even rustig voor zitten:

[Er wordt] twintig, dertig keer te veel betaald voor een kaartje van 65 euro. Deze toernooien moeten een hoge mate van toegankelijkheid hebben. Het mag geen kwestie van vraag en aanbod zijn. [sic]

Goed. Laten we even de zaken rustig op een rijtje zetten. Wanneer denkt u dat deze toernooien toegankelijker zijn? Wanneer je goede contacten bij de KNVB moet hebben om aan een kaartje te komen, of wanneer iedere burger die bereid is de marktprijs te betalen, naar binnen mag? Precies.

Opnieuw wordt gesuggereerd dat er meer mensen in het stadion kunnen als er geen zwarte handel zou zijn. Natuurlijk is dat grote onzin. Het aanbod ligt vast. Het eerlijkst is dan om die plaatsen te gunnen aan degenen die bereid zijn daar het meest voor te betalen. Zo blijft het voor iedereen toegankelijk. En dat kan via zwarte handel. Al zou het natuurlijk veel slimmer zijn als de UEFA gewoon zelf de kaartjes veilt zodat de winst niet naar de zwarthandelaren gaat. De opbrengst kan dan desnoods naar een goed doel.

Kennis van zaken

Het is slecht gesteld met de financiële huishouding van 5 miljoen Nederlanders, zo leert onderzoek. Men heeft onvoldoende geld op de bank en kent het verschil niet tussen een aandeel en een obligatie. Uiteraard is dat weer reden tot zorg, beleid, en onderzoek.

Eerder gaf budgetvoorlichter Nibud een vergelijkbaar bericht af over het lage spaarsaldo van veel Nederlanders. Niks aan de hand, reageerden wij toen, die burgers hebben groot gelijk. Een optimaal consumptieprofiel kan best gepaard gaan met een tijdelijk laag vermogen. En ook hier lijkt er weinig mis: dat 10% aan het eind van de maand het geld op heeft, is een normale situatie en niet zorgwekkend zolang er maar doorstroming is in die groep. Studenten die nu hun geld opmaken zullen dat over tien jaar niet meer doen. Wie niet belegt zal het worst wezen wat een aandeel of obligatie is. En met onze forse collectieve besparingen is het maar voor een kleine groep mensen rationeel om ook nog zelf te gaan beleggen. Laat dat lekker aan het pensioenfonds.

Hoe dan ook, men wil meer aandacht op scholen voor het omgaan met geld. Alsof men daar niets anders te doen heeft. Beter is het om de kennis bij te spijkeren door 5 minuten te besteden aan deze test. Gegarandeerd dat u dan in het volgende onderzoek hoort bij de categorie goed geïnformeerd.

Kippensoep

Een van de spelletjes waar experimenteel economen dol op zijn is de ultimatum game. Speler A moet 10 euro verdelen met speler B, doet een aanbod, waarop B de keus heeft om dat aanbod te Accepteren of te Verwerpen. Accepteert zij, dan komt de voorgestelde verdeling tot stand, Verwerpt zij, dan krijgt niemand iets. Aangezien iets beter is dan niets, voorspelt de speltheorie dat B ieder aanbod zal accepteren. A weet dat en zal dus het kleinst mogelijke bedrag aanbieden en de rest zelf houden. In de praktijk blijken mensen zich echter duidelijk anders te gedragen. Biedt A minder dan 20% aan, dan wordt zo’n aanbod vaak verontwaardigd afgewezen, ondanks dat ook speler B dan helemaal niets krijgt.

Onderzoek naar het ultimatum game gaat nog steeds door. Zo ontdekten onderzoekers van de universiteit van Cambridge dat wie kippensoep en chocola eet, eerder geneigd is om een aanbod te accepteren. Ja heus. Zij publiceerden er over in Science. De Volkskrant maakte er afgelopen zaterdag al melding van (niet online), een uitgebreidere analyse staat hier. Het schijnt te maken te hebben met serotonine. Wie daar weinig van in zijn hersenen heeft, gedraagt zich agressiever en asocialer. Door de consumptie van kip en chocola stijgt het serotonine-niveau.

De beleidsimplicaties zijn duidelijk. Wie gaat onderhandelen, voert zijn opponent eerst kippensoep.

[dank aan Bart].