Forza Draghi!

De president van de Europese Centrale Bank, Jean-Claude Trichet, houdt er eind oktober mee op. De race om zijn opvolging is, volgens de beste Europese traditie, een ondoorzichtig spel waarbij nationaliteit een hoofdrol speelt. Het nieuws van de afgelopen dagen is dat de Duitse ijzervreter Axel Weber niet meer meedoet. Dat geeft de Italianen nieuwe hoop: hun man, Mario Draghi, zou de ideale bankpresident zijn. Opgeleid aan MIT, veel internationale ervaring, al vijf jaar president van de Italiaanse centrale bank. Maar ja, Italiaan, en dus voorzien van een zuidelijk stempel. De Noordelijke landen zien de geldpers al draaien als Mario de ECB overneemt.

De nationaliteit van Draghi kan echter ook in zijn voordeel werken. In een artikel uit 1998 (dat misschien wel bij de beste uit de AER hoort; hier is een gratis versie uit Tilburg) laten Cukierman en Tommasi het volgende sterke staaltje zien: stel, politici hebben informatie over de wereld die beter is dan die van hun kiezers. Maar kiezers weten dat politici zelf ook voorkeuren hebben, en dus mogelijk liegen over hun informatie. Wanneer kun je er dus van op aan dat de politicus echt de waarheid spreekt? Als hij iets doet dat tegen zijn gebruikelijke overtuiging ingaat. Het artikel heet dan ook When does it take a Nixon to go to China?

Vertaal dit naar de ECB en ontdek dat het juist voor een Italiaan, met het stigma van een losse monetaire moraal, makkelijk is om een streng anti-inflatiebeleid te voeren.* Wie de steun van Zuid Europa wil hebben als de rente omhoog moet, krijgt die makkelijker met Draghi aan het roer.

(*) De ECB is dan wel geen democratie maar de steun van de bevolking is wel handig, zie mijn eigen werk uit een grijs verleden.

Prijszetting

Mathijs Bouman heeft weer een mooi voorbeeld van de  mythe van de doorbelasting gevonden. Die mythe luidt dat als de vaste kosten van een producent toenemen, de prijs omhoog moet. Ook wij besteden af en toe aandacht aan dit onderwerp, zie het doorbelasten van reclamekosten, boetes, en erfpacht. Er bestaan veel misverstanden over prijszetting, de manier waarop een producent bepaalt wat zijn product moet kosten. Wie iets van economie weet denkt al gauw aan MO=MK en komt er meestal wel uit, maar sommigen blijken er een heel ander model op na te houden.

Een mooi voorbeeld is deze column van Christiaan Weijts in NRC Next. Hij bespreekt de boekenmarkt en die van het openbaar vervoer, en na enig peinzen denk ik dat zijn model als volgt is: de omzet in een sector is een vast gegeven, en de prijs volgt uit het delen van die omzet door de verkochte hoeveelheid. Als het aantal kopers afneemt (Weijts schrijft over zwartrijden en kopieëren) neemt de prijs daarom toe. Ook dat is een vorm van de mythe, als de omzet constant moet blijven om de vaste kosten te dekken.

Klopt natuurlijk niet. De enige manier waarop diefstal gevolgen heeft voor de prijs is als marginale kosten erdoor veranderen (bijvoorbeeld doordat ze bij hogere bezetting toenemen), marginale opbrengsten (alleen klanten met een specifieke waardering stelen) of als het product niet op de vrije markt verhandeld wordt. Voor boeken is dat in ieder geval niet waar, en ik vraag me af of het voor het OV aan de orde is.

De prijspaal

Kees Verhoeven MP wil dat de overheid palen langs de snelweg plaatst met de benzineprijzen voor de komende vier tankstations. Zijn logica is aansprekend: “Benzine is benzine dus moet [de consument] de goedkoopste liter kunnen vinden”. De toerist kent dit soort palen van de Franse autoroute, waar ze meestal stuk zijn.

De houders van de tankstations zouden niet tegen het idee op zich moeten zijn. De meesten hebben immers wel een paal met hun eigen prijzen naast de weg staan. Je vraagt je af waarom er nog geen station is dat uit zichzelf met de prijs van het volgende station adverteert, zoals Albert Heijn dat doet.

Maar ik denk dat ik wel weet waarom de benzinestations geen trek hebben in de paal. Dat is niet alleen vanwege de oplopende concurrentie, die voor sommigen ook goed uit kan pakken. De stations hebben er de afgelopen jaren juist alles aan gedaan om benzine niet “overal hetzelfde” te maken. De consument trekt zijn spaarkaart, haalt een broodje, een krant en een bos bloemen en wordt al dan niet met een glimlach geholpen. Sommigen bieden zelfs extra kwaliteitsbenzine aan, hoewel het effect daarvan beperkt lijkt. Allemaal informatie die verloren gaat als het alleen om de prijs per liter handelt.

Het product is dus, alles in beschouwing nemend, niet echt homogeen. En dat verklaart misschien het gebrek aan burgerinitiatieven, die bij homogene producten meestal vanzelf van de grond komen. Sprekende voorbeelden zijn Kieskeurig en Tweakers Pricewatch, waar de consument kan kiezen welke handelaar een apparaat het goedkoopst bij hem thuis brengt.

Moet de overheid het in dit geval dan maar doen? Niet noodzakelijk, want ook voor niet-homogene producten kunnen verkliksystemen ontstaan, als de prijsverschillen maar hoog genoeg zijn. Zo is er langs de snelwegen al een signaleringssysteem dat consumenten zelf hebben opgericht en dat prima werkt: flitsservice.nl. Worden de prijsverschillen bij de pomp groot genoeg, dan komt het initiatief vanzelf van de grond.

ASML en het acceleratieprincipe

Leuk item op het journaal vanavond (hier, vanaf plm. 16 minuten) over ASML. Nog niet zolang geleden in de weer met de deeltijd-WW, nu alle hens aan dek om maar aan de vraag te kunnen voldoen.

Ik moest denken aan een hoofdstuk uit Thomas Schelling’s Micromotives uit 1978 [eerder en eerder over Schelling]. Hij bespreekt de economische groei van sectoren die afhankelijk zijn van de groei van andere sectoren. Stel bijvoorbeeld dat er in een land 1,000,000 huizen zijn en er jaarlijks 10,000 worden bijgebouwd door in totaal 5,000 bouwvakkers. Stel ook dat de bouwvakkersschool elk jaar 125 nieuwe bouwvakkers aflevert die elk 40 jaar meegaan.

De huizenvoorraad groeit met 1% per jaar. Gaat die groei naar 2%, een kleine verschuiving, dan moet het aantal bouwvakkers worden verdubbeld. Voor de bouwvakkersschool gaat de vraag in 1 jaar van 125 naar 5,125, oftewel 41 keer zoveel. De les: voor de sector waar de omzet afhankelijk is van de de groei van een ander, is het hardlopen of stilstaan. Voor wie de omzet afhankelijk is van de groei van die sector is het nog veel erger.

ASML maakt machines die chips maken die voldoen aan de vraag naar informatie. Dat is vergelijkbaar met de bouwvakkersschool in het voorbeeld hierboven. De vraag is natuurlijk: wie is er afhankelijk van de groei van ASML?

Failliet

Wie drie economen om raad vraagt krijgt vier antwoorden en niet voor niets wilde Harry Truman een econoom met maar één arm: als het om meningen gaat kunnen we er wat van. Misschien was het dus vragen om moeilijkheden toen het weekblad The Economist maar liefst tien economen vroeg of er landen in Europa zijn die beter kunnen kiezen voor een faillissement. Interessante balans: natuurlijk vindt iedereen iets anders als het om de details gaat, maar ik tel er drie die zonder omwegen voor een faillissement zijn en drie mordicus tegen; de andere vier zijn van de ene en de andere kant.

Uiteraard is voor beide opvattingen wat te zeggen en in die zin heeft Larry Kotlikoff (nu in Amsterdam, eerder op deze site) de meest zinnige bijdrage aan debat: het is een kwestie van verwachtingen die zichzelf vervullen. Vooralsnog zijn de verwachtingen in de markt redelijk positief, maar een slechte uitkomst is niet ondenkbaar.

[In overig nieuws: ik ben weer eens veranderd van werkgever en daarom nogal druk – bijgevolg valt het tempo op deze site wat terug. Onze excuses voor het ongemak.]

Eindejaarslot

ik: en dan wil mijn vrouw graag een eindejaarslot.

juffrouw van de Primera: en komt uw vrouw straks nog?

Nee, ik neem het nu mee.

Een oudejaarslot voor meneer.

Nou, ik ben eigenlijk tegen de aanschaf van dit lot. Het is erg genoeg dat er straks weer iemand beloond wordt voor het spelen tegen zulke slechte voorwaarden. En nu ook nog van mijn geld.

En als uw vrouw een miljoen wint, dan wilt u er ook niets van hebben?

Nee, dan eis ik mijn geld.

Aha. Dus u wast uw handen van het meespelen maar deelt wel mee in de winst?

Ja. Ik ben een soort bankier als het om loterijen gaat. In goede tijden de winst, in slechte tijden krijgt mijn vrouw de wind van voren.

Dat is dan 30 euro.

Zucht.

Voor dat geld heeft u ook een excuus om vanavond over te schakelen naar SBS6.

2010

Voor de markten morgen openen brengen we u de resultaten van eco.nomie.nl over het boekjaar 2010. Een jaar waarin we, zoals gebruikelijk, weer meer bezoekers trokken dan het jaar ervoor:

201012302140.jpg

We groeien 18% ten opzichte van 2009, en serveren zo’n 1650 pagina’s per dag. Als we over het jaar heen kijken zien we dat het hoogtepunt in 2010 al vrij vroeg viel: in maart trekken we eenmalig 60.000 pageviews. Daarna lopen de aantallen iets naar beneden.

201012302151.jpg

De oorzaak is duidelijk: in de aanloop naar de verkiezingen van juni liep via deze site de politieke aandelenmarkt, waarbij deelnemers konden handelen in aandelen van politieke partijen. We schreven erover op deze site, z24 en in ESB.

Zoektermen dan. Via welke woorden in Google komen de meeste bezoekers op deze site? Ook daar is de PAM dit jaar de grote trekker. Vrijwel de hele top 10 bestaat uit nieuwe termen, die her en der een mooi overzicht van het jaar geven.


1 (-) politieke aandelen markt
2 (-) politieke aandelenmarkt 2010
3 (5)  hold up probleem
4 (-) griekenland failliet gevolgen
5 (-) eco.nomie.nl
6 (-) speltheorie economie
7 (-) triljoen hoeveel nullen
8 (-) nash evenwicht
9 (-) prisoners dilemma economie
10  (-) bnp per provincie

En daarmee sluiten we 2010 af. We bloggen verder in het nieuwe jaar, waarvoor alvast de beste wensen! [Eerder: 2009, 2008, 2007, 2006]

Omgekeerde assen

Ja, waarom gebruiken economen eigenlijk omgekeerde assen, waarbij we de prijs verticaal zetten en de hoeveelheid horizontaal (zie bijvoorbeeld hieronder)? Is dat inderdaad historisch bepaalde onzin?

sd1.png

De eerste reactie van de verdachte is natuurlijk ontkennen. Het is gebruikelijk om de onafhankelijke variabele horizontaal te zetten en de functie van die variabele verticaal, waarbij het vaak zo is dat de één de ander bepaalt. De assen zijn verkeerd om, stelt men, want vraag en aanbod worden bepaald door de prijs. Maar dat is niet noodzakelijk. Neem aanbod vraag: als ik een vast aantal kerstbomen heb om te verkopen, dan zal ik mijn prijs zo zetten dat ik ze precies allemaal kwijtraak. De aanbod hoeveelheid bepaalt dan de prijs en de assen staan goed.

Maar er is nog een betere reden om het diagram zo te tekenen. Degene die de conventie historisch bepaald heeft is de Engelsman Alfred Marshall. Hij geldt ook als een van de grondleggers van het begrip surplus. Het surplus in een marktevenwicht geeft aan hoeveel waarde er gecreëerd wordt, bovenop de productiekosten. Dat kun je uittekenen in het diagram:

SD2.png

De prijs die tot stand komt is P*, de verhandelde hoeveel Q*. De (variabele) productiekosten worden weergegeven door het rode oppervlak. Blauw is het producentensurplus: het geeft aan dat bepaalde producenten ook voor minder hadden willen verkopen, en dus een extraatje krijgen. Oranje is het consumentensurplus, idem geeft dat aan dat bepaalde consumenten meer hadden willen betalen dan de marktprijs, en dus voordelig uit zijn.

Bij wiskunde leer je dat je oppervlaktes kunt bepalen met een integraal. Dat kan ongeacht de stand van de assen, maar het makkelijkst is het als je een oppervlakte onder een curve over een stukje van de x-as moet bepalen. Door de prijs op de verticale as te zetten kun je dus het surplus makkelijk berekenen.

Ik heb geen idee of Marshall het daarom zo bedacht heeft, maar aannemelijk is het wel.

De vraagcurve aflopen

vraag.png

Kijk, een vraagcurve. Tijdens micro-1 geleerd dat de producent een punt op de verticale as moet kiezen en dat dan de verkochte hoeveelheid op de horizontale as af te lezen is. De klanten zitten als het ware op de curve en links van het snijpunt gaan ze tot aankoop over.

Als hij een eindje links van het gekozen punt zit, dan krijgt de klant een soort cadeau: hij had meer willen betalen voor het product dan de marktprijs. Het verschil is zijn surplus, een stukje geluk dat voortkomt uit het feit dat alle klanten dezelfde prijs betalen.

Had iedere klant zijn eigen prijs, dan kon de verkoper de vraagcurve “aflopen”: iedere klant betaalt precies zoveel, dat de prijs hem net niet van de aankoop weerhoudt. Grote winst voor de verkoper, maar het aflopen van de curve is ook duur, zo betoogde mijn docent. Er moet dan een vertegenwoordiger langs de deuren, door weer en wind, die na een moeizaam gesprek zijn waren aan de huisvrouw kan verkopen, voor een zeer speciale prijs. Vaak is dat de moeite niet waard.

Maar ja, micro-1 is voor mij alweer bijna 20 jaar geleden. En in de economie verandert er wel eens wat.

Ingenieurs

Het is een gegeven paard, ik weet het, maar soms maken de redacteuren van Intermediair er een potje van. Deze week twee pagina’s over capaciteitsproblemen op het 3G netwerk, het netwerk waarover uw mobiele internetverbinding loopt.

Hoe moet dat verder? Valt er iets te doen aan het dreigende capaciteitsprobleem? Welzeker.

En dan komt het. Meer basisstations, femtocellen, prioriteitprotocollen, gemoduleerde bitstromen. Zou het allemaal helpen?

Voorlopig kunnen we nog even vooruit, maar met iedere verruiming in mogelijkheden die er komt, bedenkt men weer een applicatie die die ruimte gaat opslokken. Zo is het een eeuwigdurende ratrace.

Het zijn natuurlijk schatten, de ingenieurs die onze wensen maar blijven vervullen, maar dit is toch echt een klassiek probleem van schaarste. Dat kun je proberen op te lossen met meer aanbod, maar het is misschien ook een idee om de ruimte op het netwerk wat duurder te maken. Om vraag en aanbod wat meer in overeenstemming te brengen, als het ware. Gelukkig lijkt het management wel opgelet te hebben bij de economieles. [eerder]