Minister van Financiën

Heeft u enig idee wie de beste minister van Financiën uit de Nederlandse geschiedenis is? Ik ook niet. Het Historisch Nieuwsblad wil het graag weten, en pollt “economen, economisch historici en financieel journalisten” die er verstand van zouden moeten hebben. Om onduidelijke redenen is zo’n uitnodiging ook in mijn mailbox beland. Ik vrees dat die eigenlijk bedoeld was voor een collega met bijna dezelfde achternaam.

Maar goed. Nu deze mogelijkheid zich voordoet om invloed uit te oefenen op het democratisch proces, zal ik er gebruik van maken ook. Voor gemotiveerde suggesties hou ik me dan ook van harte aanbevolen. Hier heeft het tijdschrift een handig lijstje gezet ter inspiratie.

Kapper

In de internationale economie maakt men onderscheid tussen verhandelbare en niet-verhandelbare goederen. Bij verhandelbare goederen ligt het voor de hand dat prijzen overal op de wereld hetzelfde zijn. Bij niet-verhandelbare goederen is dat niet het geval. Het klassieke voorbeeld was altijd de kapper. Immers, als in land A de kapper veel goedkoper is dan in land B, zullen kapbeurten niet massaal geexporteerd worden totdat de prijzen in beide landen weer gelijk zijn.

Gisteravond meldde het NOS journaal dat het tijd wordt voor een nieuw voorbeeld. Klik hier voor de video, het bewuste fragment begint op 4:14.

(Eerder ook al bij Greg Mankiw)

Deflatie in de VS

Er is deflatie (0,4%, jaar op jaar) geconstateerd in de VS, voor het eerst sinds 1955. Wat betekent dat? Is het van belang voor Nederlanders?

De feiten. Deflatie betekent dat het prijspeil voor consumenten daalt, aankopen worden goedkoper. In dit geval is dat met name brandstof: door de lage olieprijs (was $145 vorig jaar juli, nu rond de $50) kosten benzine en verwarming een stuk minder. De meeste overige aankopen worden nog wel steeds iets duurder. In het VK wordt ook deflatie verwacht. In de Eurozone is de inflatie nu 0,6% en voor Nederland geldt dat de inflatie 2% bedraagt. Dat is een heel normaal niveau. Toch hoeven wij niet terug naar de jaren ’50 om deflatie te zien. In 1987 hadden we er voor het laatst mee te maken. Ook hier was de oorzaak een dalende olieprijs.

Deflatie, is dat niet heerlijk? Dalende prijzen, dat lijkt een heel prettige verandering. Maar consumenten moeten zich realiseren dat die situatie, reëel gezien, normaal is. Ieder jaar kun je voor een gemiddeld inkomen meer kopen. Nominale deflatie, het echte dalen van prijzen, is een heel ander verhaal. Het probleem is dat de economie in dat geval rare kuren gaat vertonen. Wetende dat prijzen constant dalen, zien slimme mensen in dat ze beter kunnen wachten met de aanschaf van allerlei goederen. Daardoor loopt de omzet van winkels terug, waardoor die moeten besluiten de prijzen nog verder te verlagen. Het proces houdt zichzelf dus in stand. Ondertussen zijn mensen met schulden de klos, want het wordt steeds moeilijker genoeg te verdienen om die af te betalen (quoot ik mijzelf).

Voor beleidsmakers is er de angst dat ze, eenmaal in een situatie van deflatie, niets meer kunnen doen. De rente verlagen werkt op dat moment niet meer omdat men ook zonder te sparen een rendement haalt. Afschrikwekkend voorbeeld is Japan, dat in de jaren ’90 op die manier in de soep liep.

Wat nu? Om een uitgebreide deflatie te voorkomen kan de centrale bank meer geld in omloop brengen, bijvoorbeeld door de rente te verlagen. Als dat niet meer werkt kan de bank zelf krediet verstrekken aan bedrijven of de overheid. Extra geld jaagt de prijzen weer omhoog. Bij dit alles moet wel in het achterhoofd gehouden worden dat de centrale bank er eigenlijk is om de inflatie te beperken. Men is dus vaak wat huiverig voor dit soort acties. Overigens in Europa huiveriger dan in de VS, waar de Fed ook verantwoordelijk is voor het aan de praat houden van de economie.

Het probleem dat hier in feite speelt is dat we geen idee hebben hoe het nu met de economie staat. Onze informatie bestaat uit maar een paar getallen die om de paar dagen gepubliceerd worden. Daaruit moeten we een beeld vormen van een enorm gecompliceerde machine. Dit deflatiecijfer is zo’n getal, en het geeft aan dat het misschien iets slechter gaat dan verwacht. Het is onverstandig om op basis daarvan meteen alles op z’n kop te zetten en met groot monetair beleid te komen. Het volgende getal komt misschien al over een paar dagen.

Voor consumenten geldt dat het verstandig is om over een lange termijn te denken. Nu gaat het slecht, over een paar jaar misschien wel weer goed. Het is niet verstandig om nu heel erg te besparen en later weer een boot te kopen. De overheid kent een trendmatig begrotingsbeleid, wat betekent dat ze de uitgaven niet meteen aanpassen als de inkomsten omhoog of omlaag gaan. Die demping is goed voor onze economie. Consumenten zouden, als ze dat kunnen, hetzelfde moeten doen.

Vanmiddag, 16:15, Radio 1. Snelle commentatoren kunnen mijn analyse nog verbeteren! u bent helaas te laat. Voor de liefhebbers een MP3 [5.9 Mb]

De beurscrash en de Turbo

Voor mijn verjaardag kreeg ik het (in alle haast opnieuw uitgegeven) meesterwerkje De crash van 1929 van Galbraith. De eminente professor Heertje schrijft in het voorwoord

Het vergelijken van toen en nu […] is zinvol, maar men hoede zich voor overijlde conclusies, die slechts stoelen op overeenkomsten.

Dat zal best, maar voorlopig zie ik wel verdraaid veel van die overeenkomsten. Neem de rol van het particulier aandelenbezit, dat in 1929 voor een aanzienlijk deel het houden van aandelen op prolongatie betrof.

Galbraith legt voor het nageslacht uit hoe dat werkte. De belegger stopte een bedrag x in een fonds; de bank verschafte een veelvoud van x aan krediet (tegen een procent of 10 per jaar) waarmee hetzelfde fonds gekocht werd. Door de hefboomwerking gingen de bewegingen in deze belegging veel harder dan die in het onderliggende fonds.

Grote winst, maar ook groot verlies natuurlijk en daar liep het uiteraard mis. Op dagen waarop de beurs flink in beweging was hield de beurstikker het allemaal niet meer bij. Galbraith schrijft dat de informatie rustig twee uur op de koersen kon achterlopen. Tegen de tijd dat een koersdaling bekend werd was het te laat om de prolongatie ongedaan te maken. Zo kon de belegger die met een positief kapitaal begon met een flinke schuld eindigen. Die schulden draagden bij aan de misère van de jaren ’30.

Overeenkomst met 2008? Ik presenteer u de Turbo, een uitvinding van ABN-Amro. Een product dat, behoudens de typisch laat 20e-eeuwse naam, exact hetzelfde is als een aandeel op prolongatie. Met dit belangrijke verschil: er is een automatische verkooporder ingebouwd.

De belegger kan nooit meer verliezen dan zijn investering. Als de koersbeweging van de onderliggende waarde dermate abrupt is, zoals bijvoorbeeld bij een heftig lagere opening door een winstwaarschuwing [sic], worden de extra verliezen door de bank genomen. [Wikipedia]

Een stukje technologische vooruitgang ten opzichte van 1929. U bent nog steeds al uw geld kwijt, maar een speculatieschuld wordt voorkomen. De schaal waarop in Turbo’s werd belegd is mij niet bekend, maar bedenk u dit: het is mogelijk dat de Turbo, en daarmee het vermaledijde ABN-Amro, de ernst van de kredietcrisis hebben beperkt.

Monetair beleid

Ik wist dat de Amerikaanse overheid er wat krapjes bij zit tegenwoordig, maar bijgaande oproep om toch vooral dollarmunten in plaats van —biljetten te gebruiken die ik een paar dagen geleden tegenkwam in de metro van Washington leek me zelf ietwat overdreven:

P1080554

Er staat ook een website bij, maar deze website lijkt me een betere verwijzing. Het taalgebruik is op zijn zachtst gezegd nogal dramatisch:

In his 1961 inaugural address John F. Kennedy said, "Ask not what your country can do for you?”ask what you can do for your country." Now, generations later, you could make a difference simply by using the $1 Coin and helping our country save billions of dollars.

Golden balls

Vorig jaar bespraken we hier de poging van Teleac om het gevangenendilemma (of het prisoners’ dilemma) op televisie te brengen. Dat was, laten we zeggen, geen reclame voor de speltheorie. Giebelende deelnemers en een presentator die er niks van begreep.

Het kán echter wel. Kijk hieronder (of hier op Youtube) naar een spelshow op hetzelfde principe waarbij, en dat is opmerkelijk, de twee “gevangenen” gewoon met elkaar mogen praten. Dat blijkt de dramatiek ernstig te verhogen. Houdt u vast: het fragment is werkelijk schitterend. [Gezien op Cheap Talk.]

De AOW-leeftijd

Vandaag stond ik even te kijken naar Agnes Jongerius en Sweder van Wijnbergen die in discussie waren op de UvA. Het ging over de AOW-leeftijd en beiden waren het erover eens dat die eigenlijk variabel moet zijn. Voor zware beroepen, vond met name de vakbondsbestuurder, moet de pensioenleeftijd dan lager uitvallen.

De discussie ging er vervolgens over of er een systeem bestaat dat bijhoudt wie er lang genoeg in een zwaar beroep heeft gediend om voor de vroege pensionering in aanmerking te komen. En hoe lastig dat juridisch was. En de eindeloze discussies die er gevoerd moesten worden met mensen wiens beroep net niet zwaar genoeg was.

Twee opmerkingen (die ik natuurlijk ter plekke had moeten maken maar die altijd te laat komen). Wie zo’n systeem invoert maakt zware beroepen aantrekkelijker. Dat leidt er onmiddelijk toe dat de (relatieve) beloning voor zware beroepen afneemt. Het is de vraag of stratenmakers wel beter af zijn met een lager loon in ruil voor een eerder pensioen.

Verder valt het op hoe ingewikkeld de wereld wordt als je geen vertrouwen hebt in het vermogen van mensen om dit soort afwegingen zelf te maken. De compensatie voor een zwaar beroep is het loon dat je ervoor krijgt. Als je voorziet dat je in zo’n beroep de 65 (of de 67) niet haalt, dan moet je het niet doen tenzij je er extra voor betaald krijgt. Met dat extra geld overbrug je de jaren voor de AOW. Het financiële vermogen van iemand is het systeem dat bijhoudt hoe hard er in het verleden gewerkt is.

Overigens steunde precies één iemand in het jonge en hoog opgeleide publiek Jongerius’ strijd om de AOW-leeftijd toch op 65 te houden.

Mobiel bellen met Skype

Wie mobiel belt betaalt per minuut. De prijs per minuut is veel hoger dan de marginale kosten die de operator daarvoor maakt: die zullen niet veel hoger dan nul liggen. In feite betaalt de beller stukje bij beetje de (vaste) kosten van de aanleg van het netwerk terug.

Dat gaat mis als de beller gebruik gaat maken van Skype, de gratis internet-beldienst. Wie een onbeperkte databundel heeft (€10,- per maand) kan dan kosteloos bellen met zo’n beetje de hele wereld. Dat mag dus niet van de meeste operators, zoals in de VS en in Duitsland. Lobbygroepen willen dat verbod nu van tafel.

Economisch gezien is dit een bekend probleem: een ondernemer moet een forse investering doen en kan die stukje bij beetje terugverdienen als hij het monopolie erover mag houden, maar de techniek laat dat niet toe. Het speelt onder meer bij schrijvers, musici, uitvinders, programmeurs. De oplossing is meestal om dat monopolie juridisch af te dwingen en zo de ondernemer te prikkelen te investeren. Achteraf lijkt het dan optimaal om het monopolie tóch niet af te dwingen, maar daarmee ontmoedig je de volgende investering weer.

In dit geval is het dus onverstandig telecombedrijven te dwingen om hun monopolie op het bellen op te geven. Het zou op korte termijn goed zijn voor consumenten (en slecht voor de aandeelhouders van de bedrijven) maar op lange termijn investeringen verminderen. Er is bovendien al een mechanisme dat ervoor moet zorgen dat het aanbod van mobiele belbedrijven competitief blijft: de concurrentie tussen de vier Nederlandse operators.

De sloopregeling

De sloopregeling (of, in Haags p.r. jargon: de schone-lucht premie) is er. Wie een oude auto inlevert en krijgt een bedrag tussen de €750 en de €1.000 korting op de aankoop van een nieuwe. De oude auto moet dan wel gesloopt worden, wat betekent dat we de slooppremie moeten afzetten tegen de inruilprijs die de auto nog opbrengt.

De volksmening bij de Telegraaf is daarom dat deze premie te laag is. Iedere dealer geeft altijd €1.000 inruil op alles wat rijdt, is de heersende mening. Maar wie wel eens een auto gekocht heeft weet ook dat die inruil vaak fictief is: wie niets inruilt krijgt opeens een aantrekkelijke korting aangeboden.

Er zal dus wel wat gesloopt worden dankzij deze premie. Dat is goed voor de autodealers, die het moeilijk hebben, en voor de fabrikanten (dat laatste is het weglekeffect). De hogere efficiëntie van de nieuwe auto maakt dat de uitstoot in Nederland vermindert (mits bezitters niet méér gaan rijden in de nieuwe kar) maar zoals Willem Buiter al opmerkte is het totale milieu-effect negatief. Een nieuwe auto moet immers ook geproduceerd worden. Andere verliezers zijn de gebruikelijke afnemers van oude Nederlandse auto’s, de inwoners van Oost-Europa en Afrika. Zij zien het aanbod tijdelijk opdrogen.

Jonge economen

Wij hadden het vlak na de jaarwisseling over het lijstje van meestbelovende jonge economen volgens The Economist.

RePEc komt nu ook met een lijstje, samengesteld volgens objectieve maatstaven, van alle economen die zich minder dan tien jaar geleden bij de online paperdienst hebben ingeschreven en dus wel jong zullen zijn. Geinig om te bekijken. Een uitleg over de achtergrond van de lijst staat hier.

Hier op 1: Marc Melitz, die ook al op het lijstje van The Economist stond. De enige andere naam die de top 10 van beide lijstjes gemeen hebben is Raj Chetty.